|
|
ECLI:NL:RBZWB:2025:5522 | | | Datum uitspraak | : | 18-08-2025 | Datum gepubliceerd | : | 22-08-2025 | Instantie | : | Rechtbank Zeeland-West-Brabant | Zaaknummers | : | BRE 23/3952 23/3953 23/3954 en 23/3955 | Rechtsgebied | : | Belastingrecht | Indicatie | : | Vennootschapsbelasting, advieskosten bedrijfsopvolging, beroepen ongegrond. | Trefwoorden | : | bedrijfsopvolging | | | belastingrecht | | | inkomstenbelasting | | | omzetbelasting | | | schenkbelasting | | | schenking | | | vennootschapsbelasting | | | vrijstelling | | Uitspraak | RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3952, 23/3953, 23/3954 en 23/3955
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2025 in de zaken tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R.H.M. van Thiel),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 20 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 541.848. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 2.362 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking 2015).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 850.091. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.665 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking 2016).
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 755.946. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 3.985 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking 2017).
1.4.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 764.875. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.094 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking 2018).
1.5.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [persoon 1] en [persoon 2] . Namens de inspecteur hebben deelgenomen: mr. drs. [inspecteur 1] , mr. drs. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] , mr. [inspecteur 4] en mr. [inspecteur 5] .
1.7.
De beroepen met zaaknummers 23/3944 tot en met 23/3951 zijn gelijktijdig behandeld. Ter zitting is overeengekomen dat alle stukken die zijn ingediend in de verschillende zaken, geacht worden te zijn ingediend in de dossiers van alle zaken.
1.8.
Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag Vpb 2015 terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de aanslagen Vpb 2016, 2017 en 2018 naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of kosten gemaakt voor (fiscale) advisering met betrekking tot de bedrijfsopvolging in familieverband (de advieskosten) zakelijke kosten zijn die zij ten laste van haar winst mag brengen. Tussen partijen is de hoogte van de advieskosten niet in geschil. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de navorderingsaanslag Vpb terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Ook de aanslagen Vpb 2016, 2017 en 2018 zijn naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. De aandelen van belanghebbende zijn gecertificeerd en werden voor 99,75% gehouden door de [stichting] (de STAK). Deze certificaten en het resterende 0,25% aandelenpakket zijn eigendom van de heer [persoon 3] en zijn echtgenote mevrouw [persoon 4] (de aandeelhouders). Zij vormen ook het bestuur van de STAK.
4.1.
De heer [persoon 3] was in de onderhavige jaren de (enige) statutair bestuurder van belanghebbende.
4.2.
Belanghebbende hield circa 65% van de gewone aandelen en circa 70% van de preferente aandelen in [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ). [bedrijf] had in 2015 een omzet van ruim € 1,2 miljard, een bedrijfsresultaat van € 18 miljoen en een eigen vermogen van ruim € 64 miljoen.
4.3.
Belanghebbende had per 31 december 2016 een eigen vermogen van € 31 miljoen en behaalde in 2016 een bedrijfsresultaat van € 9,1 miljoen waarvan € 8,5 miljoen resultaat uit deelnemingen. In het jaar 2017 werd een dividend van € 1,8 miljoen uitbetaald.
4.4.
De aandeelhouders hadden de intentie om begin 2016 een start te maken met de bedrijfsopvolging en wilden hun 4 kinderen laten participeren in de onderneming. Gedurende de jaren 2015 tot en met 2018 zijn er daarom voor de volgende bedragen advieskosten (exclusief in rekening gebrachte omzetbelasting) gemaakt:2015: € 29.6602016: € 27.8732017: € 99.2832018: € 36.334
De advieskosten zijn in rekening gebracht bij belanghebbende en ten laste van haar winst gebracht.
4.5.
Op 13 januari 2017 is een start gemaakt met het bedrijfsopvolgingstraject. Kort gezegd heeft ieder van de vier kinderen op die datum indirect (via een persoonlijke houdstermaatschappij) 5% van de gewone aandelen [bedrijf] geschonken gekregen. Na deze schenking bezitten de kinderen indirect dus 20% van de gewone aandelen [bedrijf] . De preferente aandelen zijn slechts voor een zeer klein deel (0,6%) overgedragen waardoor de zeggenschap in [bedrijf] niet aan de kinderen is overgedragen. Belanghebbende en de inspecteur hebben overeenstemming bereikt dat de totale waarde van de aandelen [bedrijf] per 31 december 2016 € 153.662.918 bedroeg.
4.6.
Op 28 december 2017 heeft een aanvullende schenking van 5% van de gewone aandelen [bedrijf] plaatsgevonden aan één van de kinderen. Het betreft een zoon, hij was het enige kind dat fulltime werkzaam was binnen de onderneming.
Motivering
Zijn de advieskosten zakelijke kosten?
5. Belanghebbende stelt dat de advieskosten zakelijke kosten zijn en dat deze kosten ten laste van de winst van belanghebbende gebracht kunnen worden. Volgens belanghebbende zijn deze kosten gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat in 2016 de mogelijkheid bestond dat de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten zouden verdwijnen en dit een belangrijke reden is geweest om het bedrijfsopvolgingstraject in gang te zetten. Indien geen gebruik meer gemaakt kon worden van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, zouden de inkomsten- en de erfbelastingen die de kinderen verschuldigd zouden zijn bij het erven van de aandelen de facto ten laste van belanghebbende dienen te komen (via winstuitkeringen waarmee de kinderen de verschuldigde belastingen zouden kunnen voldoen). Volgens belanghebbende zijn de advieskosten daarom gemaakt om liquiditeitsproblemen in de toekomst te voorkomen, hetgeen de continuïteit van de onderneming in gevaar zou kunnen brengen. Daarnaast beroept belanghebbende zich op een arrest van de Hoge Raad, waarin geoordeeld is dat het voeren van een procedure die ziet op een faciliteit in de inkomstenbelasting ook het zakelijke belang van de betrokken vennootschap kan dienen.
5.1.
De inspecteur stelt, dat de advieskosten geen zakelijke kosten zijn omdat niet voldaan is aan de causaliteitseis. De advieskosten zijn gemaakt met het doel om de kinderen zo min mogelijk inkomsten- en schenkbelastingen te laten betalen. Daarom liggen deze kosten niet in de ondernemings- maar de privésfeer en kunnen deze niet op de fiscale winst in aftrek gebracht worden.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Kosten ontberen een zakelijk karakter indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s). Advieskosten die samenhangen met de bedrijfsopvolgingsregeling zijn in beginsel geen zakelijke kosten omdat deze kosten worden gemaakt ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouders. De bedrijfsopvolgingsregeling is een regeling die betrekking heeft op de aandeelhouders. Zij kunnen namelijk profijt hebben van de bedrijfsopvolgingsregeling doordat het een vrijstelling of belastinguitstel oplevert.
5.3.
De rechtbank overweegt dat de heer en mevrouw [persoon 3] om privéredenen hebben besloten hun kinderen te laten participeren in de onderneming. De advieskosten zijn gemaakt om gebruik te kunnen maken van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de inkomsten- en schenkbelasting. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat de kosten gemaakt zijn ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouders. Het verschuldigd zijn van inkomsten- en schenkbelasting ingeval van een bedrijfsopvolging raakt slechts de aandeelhouders en niet belanghebbende. Hieruit volgt dat in beginsel geen sprake is van zakelijke kosten die ten laste van de winst gebracht mogen worden.
5.4.
In specifieke gevallen kunnen de advieskosten wel een zakelijk karakter hebben. Zo heeft de Hoge Raad in het arrest van 16 november 2007 het volgende beslist: “In beginsel kan het voeren van een procedure die ziet op het verlenen van een faciliteit in de inkomstenbelasting ter zake van een fusie in het bedrijfsbelang, ook het zakelijke belang van de betrokken vennootschap(pen) dienen.”
5.5.
De bewijslast om aannemelijk te maken dat de advieskosten in dit specifieke geval ook het zakelijk belang van belanghebbende dient, ligt bij belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gesteld dat indien geen gebruik gemaakt kan worden van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, een belastingschuld van de kinderen bij vererving slechts voldaan kan worden door winstuitkeringen door belanghebbende. Hierdoor zou een liquiditeitsprobleem kunnen ontstaan die de continuïteit van de onderneming in gevaar kan brengen.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de advieskosten het zakelijk belang van belanghebbende dienen en overweegt als volgt.De aandeelhouders hebben om privéredenen besloten slechts een beperkt deel (25%) van de gewone aandelen [bedrijf] aan de kinderen over te dragen, waarbij de zeggenschap geheel bij de aandeelhouders is blijven liggen omdat de preferente aandelen (nagenoeg) niet zijn overgedragen. Van een gehele overdracht van de onderneming in het kader van een bedrijfsopvolging is daarom geen sprake, waarbij de rechtbank vaststelt dat drie van de vier kinderen niet bij de onderneming werkzaam waren op het moment van schenking. Het door belanghebbende gestelde risico dat ingeval van vererving inkomsten- en erfbelastingen door de kinderen verschuldigd zijn is daarmee slechts gemitigeerd maar niet weggenomen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat, gelet op de vermogens- en winstpositie van belanghebbende en haar deelneming in [bedrijf] (zie 4.2 en 4.3), niet valt in te zien dat de continuïteit van de onderneming in gevaar zou zijn gekomen als de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten niet van toepassing zouden zijn geweest op de schenkingen van de aandelen die in 2017 hebben plaatsgevonden (en de belastingschulden via winstuitkeringen door belanghebbende gefinancierd hadden moeten worden).
5.7.
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat advieskosten ingeval van de verkoop van (een deel van) de onderneming van belanghebbende aan een derde of een overdracht van de aandelen om niet aan een vennootschap van de bedrijfsopvolgers wel aftrekbaar zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is, ongeacht de vraag of de advieskosten in die gevallen aftrekbaar zouden zijn, geen sprake van vergelijkbare gevallen waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Conclusie
6. De rechtbank is van oordeel dat de advieskosten geen zakelijke kosten zijn die op de winst in aftrek mogen worden gebracht. De inspecteur heeft daarom terecht en naar de juiste hoogte de navorderingsaanslag Vpb 2015 opgelegd. Ook de aanslagen Vpb 2016, 2017 en 2018 zijn naar de juiste hoogte opgelegd door de inspecteur.
Belastingrente
7. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente de bedragen van de aanslagen volgt.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 18 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Hoge Raad 16 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7947.
Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AB2865, r.o. 3.3.
Hoge Raad 16 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7947, r.o. 3.4. | Link naar deze uitspraak
|
| |
|
|