Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNNE:2024:1118 
 
Datum uitspraak:21-03-2024
Datum gepubliceerd:28-03-2024
Instantie:Rechtbank Noord-Nederland
Zaaknummers:LEE 23/2542
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Afwijzing aanvraag zorgtoeslag. Aanvraag te laat ingediend. Dwingend geformuleerde termijnbepaling. Geen toetsing aan evenredigheidsbeginsel omdat geen sprake is van niet verdisconteerde omstandigheden. Beroep ongegrond.
Trefwoorden:aangifte inkomstenbelasting
inkomstenbelasting
zorgtoeslag
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen



[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en



Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: mr. A.A. Wubs en A.W. van der Meer).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om zorgtoeslag aan hem toe te kennen.


1.1.
Eiser heeft op 5 september 2022 een aanvraag voor zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2021 ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 27 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.



1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [familielid] en de gemachtigden van verweerder.




Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.


Had verweerder van de termijn moeten afwijken?


5. Niet in geschil is dat de aanvraag voor de zorgtoeslag te laat is ingediend.


5.1.
Eiser voert aan dat hij als gevolg van een hersenbloeding niet in staat is geweest om zijn aanvraag zorgtoeslag tijdig in te dienen. Eiser werkte als zzp’er en had voorgaande jaren geen recht op zorgtoeslag. Door de hersenbloeding kan hij zijn werk als zzp’er echter niet meer voortzetten. Nadat andere zaken op orde waren gebracht en eiser financieel advies over zijn situatie had ingewonnen is hij er pas achter gekomen dat hij recht heeft op zorgtoeslag. Dit heeft hij daarna op 5 september 2022 aangevraagd. Hij vraagt dan ook om een menselijk perspectief bij de beoordeling van zijn aanvraag en alsnog zorgtoeslag aan hem toe te kennen.



5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De aanvraag voor zorgtoeslag kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend, tenzij voor het betreffende berekeningsjaar tot een latere datum uitstel was verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting. Van dit laatste is in dit geval geen sprake. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder geen ruimte heeft om van de termijn af te wijken. Dat eiser de eerste 1,5 jaar na zijn hersenbloeding vooral bezig is geweest met het herstel en het opnieuw inrichten van zijn leven als gevolg waarvan hij zich te laat realiseerde dat hij ook zorgtoeslag kon aanvragen, begrijpt de rechtbank heel goed, maar maakt dit niet anders. De in de wet opgenomen termijn is namelijk dwingendrechtelijk van aard en biedt geen mogelijkheden hiervan af te wijken.



5.3.
Voor zover eiser een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het evenredigheidsbeginsel mogen de nadelige gevolgen van een beschikking waarbij een belangenafweging plaatsvindt niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. Bij toepassing van een dwingende wetsbepaling is echter geen sprake van een belangenafweging door het bestuursorgaan bij het nemen van een beschikking. Toetsing van het besluit zelf aan het evenredigheidsbeginsel is dan ook niet aan de orde.



5.4.
Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan beslist overeenkomstig de wet. Dit is alleen anders als niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.



5.5.
Zoals in de jurisprudentie uiteen is gezet, is de essentie van de dwingend geformuleerde termijnbepaling die hier aan de orde is dat degenen die niet of niet tijdig hun aanvraag indienen hun rechten verspelen, ook als zij daardoor financieel of anders worden gedupeerd. Die essentie kan de wetgever bij het vaststellen van de wet niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van toepassing van een dergelijke termijnbepaling heeft bedoeld en voorzien. Dit wordt ook bevestigd door de wetgeschiedenis, die duidt op een bewuste keuze van de wetgever voor een harde grens.



5.6.
De rechtbank ziet geen reden van deze jurisprudentie af te wijken: er is geen sprake van een door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheid. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van de wetsbepaling zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.





Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.




Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van I. Nauta, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)


Artikel 13b
1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Dienst Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.

Artikel 15
1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.



Artikel 15, eerste lid, van de Awir


Artikel 13b van de Awir


Zie ECLI:NL:RVS:2023:3125 en ECLI:NL:RVS:2023:772
Link naar deze uitspraak