Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2024:2309 
 
Datum uitspraak:29-02-2024
Datum gepubliceerd:28-03-2024
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:21/6179
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:AOW; herziening en terugvordering van AIO-aanvulling; beroep gegrond, bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Trefwoorden:aow
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 21/6179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin).




Procesverloop

Met het besluit van 24 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat vanaf oktober 2021 maandelijks een bedrag van € 175,24 wordt ingehouden op de uitkering die eiseres op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) ontvangt.

Met het besluit van 19 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft een aanvullend stuk ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres is ook haar dochter verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Zij heeft daarbij bepaald dat verweerder binnen twee weken de ter zitting genoemde aanpassing van het gewenningsbeleid en een berekening op grond van de in artikel 475da, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde factoren indient.

Verweerder heeft bij brief van 21 februari 2023 een nadere berekening ingediend. Eiseres heeft daarop gereageerd.

De rechtbank heeft verweerder met de brief van 20 juli 2023 om aanvullende informatie gevraagd. Nadat aan verweerder desgevraagd een nadere reactietermijn is verleend, heeft hij met zijn brief van 19 september 2023 op de brief van de rechtbank gereageerd. Eiseres heeft op 2 november 2023 een reactie ingediend.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.



Overwegingen


Inleiding


1.1
Met het besluit van 16 december 2014 heeft verweerder de aanvullende
inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres over de periode van januari 2007 tot en met november 2014 herzien en een bedrag van € 13.584,04 aan te veel ontvangen AIO-aanvulling teruggevorderd. Nadat aanvankelijk een betalingsregeling van
€ 50,- per maand was overeengekomen, heeft verweerder vanaf maart 2017 het aflossingsbedrag op verzoek van eiseres op € 0,- vastgesteld omdat eiseres niet beschikte over aflossingscapaciteit.



1.2
In verband met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021, heeft verweerder eiseres op 19 april 2021 een vragenformulier toegezonden voor het opnieuw vaststellen van de aflossingscapaciteit. Op basis van de door eiseres verstrekte informatie heeft verweerder het primaire besluit genomen.


Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het aflossingsbedrag correct en in overeenstemming met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vastgesteld op basis van de door eiseres verstrekte gegevens. De beslagvrije voet bedraagt volgens verweerder 95 procent van het normbedrag van een alleenstaande van
21 jaar of ouder, te weten (95% x € 1.078,70 =) € 1.024,76. Eiseres ontvangt een inkomen van € 1.200,- per maand; € 993,- van verweerder en € 207,- aan ouderdomspensioen vanuit Bosnië. Eiseres moet daarom een bedrag van (€ 1.200,- minus € 1.024,76 =) € 175,24 aanwenden voor aflossing van haar schuld.


Het standpunt van eiseres

3. Eiseres stelt zich in beroep – kort gezegd – op het standpunt dat verweerder de beslagvrije voet niet correct heeft berekend. De berekening van haar aflossingscapaciteit is voor eiseres ook niet inzichtelijk. De door verweerder vastgestelde aflossingscapaciteit bedraagt zo’n 15% van haar maandelijkse inkomsten en hetgeen resteert is te weinig om van te leven.


De beoordeling



4.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder q, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (Regeling) wordt onder ‘aflossingscapaciteit’ verstaan: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e Rv, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.



4.2.
Uit artikel 475da, tweede lid, Rv volgt dat voor de berekening van de beslagvrije voet voor een alleenstaande wordt uitgegaan van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de Participatiewet. Volgens laatstgenoemd artikel bedroeg de norm per kalandermaand voor een alleenstaande ten tijde van het bestreden besluit: € 1.078,70.



5.1.
Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft verweerder in zijn verweerschrift volstaan met een verwijzing naar de in het bestreden besluit neergelegde berekening. Verweerder is ter zitting in de gelegenheid gesteld om in een nadere reactie de berekening van de beslagvrije voet en de daarbij behorende factoren nader te motiveren en verder om nader in te gaan op de toepassing van het gewenningsbeleid op het vastgestelde aflossingsbedrag, zoals hij dat ter zitting heeft toegelicht.



5.2.
In zijn reactie van 21 februari 2023 heeft verweerder de berekening van de beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475da, tweede lid 2 onder a, Rv nader uitgewerkt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de basis beslagvrije voet een bedrag van € 1.046,73 bedraagt. Daarop moet volgens verweerder op grond van art. 475db, eerste lid onder b, Rv het ouderdomspensioen uit Bosnië in mindering worden gebracht.
De toegepaste (individuele) beslagvrije voet bedraagt volgens verweerder € 839,73. Toepassing van het gewenningsbeleid komt er vervolgens volgens verweerder op neer dat
het eerste jaar (€ 1.226,- minus € 840,- =) € 386,- x 50% = € 193,- per maand wordt afgelost, het jaar erop € 289,50 per maand en vervolgens € 386,- per maand. Naar aanleiding van deze reactie heeft de rechtbank verweerder gevraagd hoe dit zich verhoudt tot het in het bestreden besluit genoemde aflossingsbedrag van € 175,24 en naar de toepassing van het door verweerder ter zitting genoemde gewenningsbeleid op dit aflossingsbedrag.



5.3.
Verweerder heeft zich in zijn nadere reactie op het standpunt gesteld dat op de basis beslagvrije voet van € 1.046,73 het ouderdomspensioen uit Bosnië in mindering moet worden gebracht, wat resulteert in een beslagvrije voet van € 839,73. Daarnaast is het gewenningsbeleid volgens verweerder pas sinds juni 2022 in werking getreden, zodat dit ten tijde van het bestreden besluit nog niet werd toegepast.



5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde berekeningen van de beslagvrije voet en de aflossingscapaciteit zich verhouden tot de in beroep ingezonden nieuwe berekeningen, welke gevolgen de nieuwe berekeningen voor het bestreden besluit en voor eiseres hebben, terwijl ook niet duidelijk is geworden in hoeverre toetsing heeft plaatsgevonden aan de artikelen 3 en 4 van de Regeling. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.


Conclusie

6. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Dit betekent dat verweerder nieuw onderzoek zal moeten doen en beter zal moeten motiveren welk aflossingsbedrag eiseres per 1 oktober 2021 zal hebben te voldoen.
Gelet op de inmiddels verstreken tijd en in het belang van een finale beslechting van het geschil wordt verweerder in overweging gegeven om voor de perioden vanaf 1 januari 2022, voor zover daarover nog geen onherroepelijke besluiten zijn genomen, tevens de wetswijzigingen (met aanpassingen van de aan de berekeningen ten grondslag liggende bedragen) en het zogenoemde gewenningsbeleid in de beoordeling te betrekken en om te bezien welke gevolgen zijn verbonden aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1).

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van door eiseres gemaakte proceskosten is niet gebleken.

Beslissing


De rechtbank


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak;


bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.





Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 29 februari 2024.



De rechter is verhinderd om


de uitspraak te ondertekenen



De griffier De rechter



Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:





Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Link naar deze uitspraak