Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBGEL:2025:5044 
 
Datum uitspraak:30-06-2025
Datum gepubliceerd:03-07-2025
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:AWB-22_5779
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Beroep ongegrond. Verzoek aanvullende vergoeding van de werkelijke schade als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eisers stellen dat de materiële schadevergoeding onjuist is vastgesteld omdat zij schade hebben geleden door gemiste promotie en door betaalde giften voor vervangende kinderopvang. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat promotie is misgelopen of kosten zijn gemaakt in de vorm van giften voor vervangende kinderopvang.
Trefwoorden:forfaitair
invorderingsrente
kinderopvangtoeslag
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5779


uitspraak van de meervoudige kamer van



in de zaak tussen



[eiser] en [eiseres], uit [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),

en




Dienst Toeslagen
(gemachtigden: mr. M.S. de Klerk, mr. V. Cerutti en mr. M.J. van Vuuren).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de toekenning van een (aanvullende) vergoeding voor hun werkelijke schade.


1.1.
De Dienst heeft met het besluit van 28 mei 2021 een aanvullende vergoeding toegekend van € 1.275 voor de werkelijke schade van eisers. Met het bestreden besluit van 15 november 2022 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eisers heeft de Dienst de aanvullende vergoeding voor de werkelijke schade verhoogd tot € 10.608.



1.2.
De Dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van de Dienst.



1.4.
Tijdens de zitting is afgesproken dat partijen met elkaar in overleg treden om duidelijkheid te verkrijgen over de berekening van de hoogte van de immateriële schadevergoeding en dat eisers de rechtbank zullen laten weten of zij wel of geen overeenstemming hebben bereikt met de Dienst over de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Gelet hierop heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting geschorst.



1.5.
De Dienst heeft vervolgens twee nieuwe besluiten op het bezwaar genomen. Op 17 september 2024 heeft de Dienst een nieuwe beslissing op het bezwaar (besluit II) genomen die is gericht aan [eiser] (eiser). Op 19 september 2024 heeft de Dienst een nieuwe beslissing op het bezwaar (besluit III) genomen die is gericht aan [eiseres] (eiseres).



1.6.
Omdat op de zitting van 17 april 2024 is besproken dat geen nadere zitting zal plaatsvinden en partijen hier nadien ook niet meer om hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.



De hersteloperatie toeslagen

2. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Vanwege deze zogenoemde toeslagenaffaire zijn verschillende herstelregelingen tot stand gekomen om gedupeerde ouders te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Per 5 november 2022 zijn alle herstelregelingen voor gedupeerde ouders in de Wet hersteloperatie (Wht) neergelegd. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), namens de Dienst. De compensatie en tegemoetkoming worden door de Dienst toegekend.


2.1.
Als een ouder zich heeft gemeld, beoordeelt de Dienst of deze in aanmerking komt voor een eenmalig forfaitair bedrag van € 30.000. Dit is vastgelegd in artikel 2.7 van de Wht. Daarnaast kunnen gedupeerde ouders vragen om een compensatie via een integrale beoordeling van de schade en, als zij die compensatie niet hoog genoeg vinden, om een aanvullende compensatie voor hun werkelijke schade op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wht.


2.2.
Vanaf het moment dat een ouder zich meldt bij de UHT kan deze ouder, afhankelijk van het traject waarin de ouder zich bevindt, te maken krijgen met verschillende commissies, namelijk de Commissie van Wijzen, de bezwaarschriftenadviescommissie ter behandeling van bezwaren tegen een besluit op een aanvraag om compensatie (BAC) en de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Dit zijn alle onafhankelijke commissies, die ieder in een afzonderlijk traject advies uitbrengen aan de UHT.




Totstandkoming van het besluit

3. Eisers zijn gedupeerden van de toeslagenaffaire. Daarom is met het besluit van 26 maart 2020 aan eisers een definitieve compensatie kinderopvangtoeslag toegekend van € 15.777 voor de toeslagenjaren 2012 tot en met 2014. In dit bedrag is € 7.502 aan materiële schade en € 6.000 aan immateriële schade begrepen.

3.1.
Eisers hebben vervolgens op 23 november 2020 de CWS verzocht om een aanvullende vergoeding voor de werkelijke materiële en immateriële schade.



3.2.
Afzonderlijk van het verzoek van eisers tot een aanvullende vergoeding voor hun werkelijke schade is met het besluit van 1 februari 2021 hun compensatie met een bedrag van € 14.223 aangevuld tot een bedrag van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling.


3.3.
Voor de beoordeling van het verzoek van eisers tot een aanvullende vergoeding voor de werkelijke schade heeft de Dienst advies ingewonnen bij de CWS. De CWS heeft geadviseerd om een materiële schadevergoeding van € 13.000 en een aanvullende immateriële schadevergoeding van € 10.000 toe te kennen. Door deze bedragen te verrekenen met de eerder betaalde materiële schadevergoeding en de aanvulling van de compensatie tot € 30.000 op grond van de Catshuisregeling, heeft de CWS geadviseerd een aanvullende vergoeding toe te kennen van € 1.275. Met het besluit van 28 mei 2021 heeft de Dienst in overeenstemming met het advies van de CWS een aanvullende schadevergoeding aan eisers toegekend van € 1.275. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.



3.4.
In de bezwaarprocedure heeft de BAC geadviseerd om een schadevergoeding van € 30.000 toe te kennen voor de immateriële schade. Omdat aan eisers al een immateriële schadevergoeding is betaald van € 16.000, moet er een aanvullende schadevergoeding van € 14.000 worden betaald. De Dienst heeft vervolgens het advies van de BAC voorgelegd aan de CWS. De CWS adviseert de immateriële schadevergoeding vast te stellen op € 12.900. De Dienst heeft met het bestreden besluit I een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 10.608, omdat in het besluit van 28 mei 2021 geen rekening was gehouden met de rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.



3.5.
De Dienst heeft op 17 september 2024 besluit II genomen waarbij het forfaitaire deel van de schadevergoeding is vastgesteld op € 26.921. Op 19 september 2024 heeft de Dienst besluit III genomen waarbij een aanvullende immateriële schadevergoeding van € 14.055 is toegekend naar aanleiding van het toepassen van het nieuwe schadekader.



Beoordeling door de rechtbank

4. Het beroep was in eerste instantie gericht tegen het bestreden besluit I. Dit besluit is gewijzigd/aangevuld met de besluiten II en III. Naar aanleiding van de besluiten II en III hebben eisers de beroepsgronden die zien op de immateriële schadevergoeding ingetrokken. Het beroep van eisers richt zich nog enkel op de door de Dienst toegekende hoogte van de werkelijke materiële schadevergoeding. Daarbij gaat het eisers om loonschade door de gemiste promotie van eiseres en schade door betaling in giften voor geleverde vervangende kinderopvang.4.1. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.5 is weergegeven heeft de Dienst in de besluiten II en III geen beslissing genomen over de vergoeding van de gestelde loonschade door de gemiste promotie van eiseres en schade door betaling in giften voor geleverde vervangende kinderopvang, terwijl het geschil zich daarop toespitst en besluit I betrekking daarop heeft. Aangezien de beroepsgronden tegen de immateriële schadevergoeding zijn ingetrokken en de inhoud van besluiten II en III niet wordt betwist, hebben eisers onvoldoende belang bij de beoordeling van deze besluiten. Eisers hebben wel belang bij een beoordeling van het bestreden besluit I, voor zover dit besluit ziet op de loonschade door de gemiste promotie van eiseres en schade door betaling in giften voor geleverde vervangende kinderopvang. Het besluit III verwijst voor deze schadeposten namelijk naar het bestreden besluit I.


4.2.
De voor de beoordeling van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Is de hoogte van de materiële schadevergoeding juist vastgesteld?

5. Eisers stellen dat de hoogte van de materiële schadevergoeding onjuist is vastgesteld. Er is namelijk sprake van een gemiste promotie door eiseres en daarmee een gemist toekomstperspectief. Ter onderbouwing hiervan zijn de loonstroken van eiseres overgelegd. Eiseres had zich aangemeld voor een opleiding logistiek en een cursus Engelse taal omdat haar een promotie was aangeboden. Dit aanbod heeft zij noodgedwongen moeten afslaan omdat haar kinderopvangtoeslag was gestopt, er opvangproblematiek ontstond en de situatie thuis onder druk stond. Op het moment dat de rust was wedergekeerd heeft de promotie alsnog plaatsgevonden. Deze promotie had echter eerder kunnen plaatsvinden als de Dienst rechtmatig zou hebben gehandeld. Door het tijdsverloop beschikken eisers niet meer over de stukken omtrent de toegezegde promotie. Dit mag echter niet in het nadeel van hen worden uitgelegd. Bij enige onzekerheid over het toekomstperspectief kan de leer van de kansschade een uitkomst bieden. Verder stellen eisers dat na het stopzetten van de kinderopvangtoeslag vervangende opvang is geregeld voor 24 uur in de week. Deze opvang is betaald in de vorm van giften. Eisers verzoeken de Dienst om voor deze post een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.


5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de Dienst de door eisers gevorderde vergoeding voor geleden materiële schade, bestaande uit de loonschade door de gemiste promotie van eiseres en schade door betaling in giften voor geleverde vervangende kinderopvang, terecht heeft afgewezen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat eiseres een promotie is misgelopen door de kinderopvangtoeslagproblematiek. Het is aan eisers om een onderbouwing over te leggen van de gestelde gemiste promotie, bijvoorbeeld door het overleggen van een schriftelijke bevestiging dat eiseres een andere functie zou krijgen met een ander (hoger) salaris en/of een verklaring van de werkgever dat een aangeboden promotie niet is doorgegaan. Uit de overgelegde loonstroken van eiseres blijkt niet dat zij eerder in aanmerking kwam voor een promotie die niet is doorgegaan wegens de kinderopvangtoeslagproblematiek. Omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een gemiste (kans op) promotie, kunnen eisers ook geen geslaagd beroep doen op het leerstuk van de kansschade. Verder hebben eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat zij kosten hebben gemaakt in de vorm van giften voor de geleverde vervangende kinderopvang. De enkele stelling daartoe, is onvoldoende.




Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond. Dit betekent dat niet is gebleken dat de hoogte van de werkelijke materiële schadevergoeding onjuist is vastgesteld. Eisers krijgen dus geen gelijk.


6.1.
In de omstandigheid dat de Dienst pas na het instellen van beroep het bestreden besluit I heeft gewijzigd/aangevuld en de besluiten II en III heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding om aan eisers een proceskostenvergoeding toe te kennen. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907 per punt met een wegingsfactor 1). De rechtbank kent geen vergoeding toe voor de reactie van eisers van 7 november 2024 op de besluiten II en III, omdat daarin geen nieuwe beroepsgronden kenbaar zijn gemaakt. Verder moet de Dienst het griffierecht aan eisers vergoeden.




Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;


draagt de Dienst op het betaalde griffierecht van € 50 aan eisers te vergoeden;


veroordeelt de Dienst in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814.



Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, voorzitter, en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg en mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr.L. Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Bijlage


Wet hersteloperatie toeslagen


Artikel 2.1
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.

Artikel 2.2
De compensatie bestaat uit:
a. een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
b. een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
c. een bedrag voor materiële schade;
d. een bedrag voor immateriële schade;
e. een bedrag voor invorderingskosten;
f. een bedrag voor proceskosten;
g. een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.

Artikel 2.3
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b, is gelijk aan het bedrag van de bestuurlijke boete dat is betaald.
3. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel c, is gelijk aan de som van 25% van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, en 25% van het bedrag van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel b.
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
5. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel e, is gelijk aan de kosten die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor invorderingshandelingen in verband met de beschikking, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, met inbegrip van betaalde invorderingsrente.
6. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel f, is een forfaitair bedrag voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, dat is vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, waarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken, verminderd met een reeds toegekende of nog te toe te kennen proceskostenvergoeding.
7. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
8. De bedragen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, worden vermeerderd met 1%.
9. Het bedrag van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is de aanvullende werkelijke schade, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, vermeerderd met 1%.

Artikel 2.7
1. Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel en daarvoor voor 1 januari 2024 een aanvraag heeft ingediend, kent de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000, met dien verstande dat dit bedrag wordt verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met de bedragen die de aanvrager op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag al op grond van een herstelmaatregel heeft ontvangen. Bij vermindering tot nihil vindt geen toekenning plaats.



Verwezen wordt naar de schorsingsbeslissing, verzonden op 22 april 2024.


Deze regeling is ook wel bekend als de Catshuisregeling.
Link naar deze uitspraak