Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBROT:2025:13850 
 
Datum uitspraak:26-11-2025
Datum gepubliceerd:28-11-2025
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:ROT 24/11451
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van een geldschuld terecht afgewezen. De schuld is niet voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden. Het beroep is ongegrond.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
uitkering
vaststellingsovereenkomst
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/11451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),

en

de minister van Financiën
( [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. De minister heeft de aanvraag van eiseres om overname van een geldschuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dat terecht gedaan. De schuld is niet voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden. Het beroep is ongegrond.



Procesverloop

2. Met het besluit van 6 juni 2024 heeft de minister de aanvraag van eiseres om geldschulden over te nemen gedeeltelijk afgewezen op grond van de Wht.


2.1.
Met het besluit van 5 november 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 6 juni 2024 ongegrond verklaard.



2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft bij brief van 24 september 2025 op het verweerschrift gereageerd.



2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.



2.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen een kopie in te dienen van de recent tussen haar en de Staat tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst met betrekking tot een bezwaarprocedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De minister heeft hierop gereageerd. Partijen zijn het erover eens dat de vaststellingsovereenkomst uitsluitend ziet op de CWS-procedure en geen betrekking heeft op het overnemen van private schulden zoals in deze zaak aan de orde. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.





Beoordeling door de rechtbank


Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot overname van twee schulden op grond van de Wht. Met het besluit van 6 juni 2024 is één schuld overgenomen. De schuld van eiseres aan meubelleverancier Houwelingen Alexandrium BV (Houweling) ter hoogte van € 10.617,- is niet overgenomen.


3.1.
Eiseres heeft op 5 december 2020 een overeenkomst gesloten voor de koop van verschillende meubels bij Houweling. Ze heeft daarvoor een aanbetaling gedaan van € 2.500,-. De levering van de meubels heeft niet plaatsgevonden. Houwelingen heeft een factuur verzonden op 1 september 2023. De aanvraag voor de overname van schuld van eiseres aan Houweling is door de minister afgewezen omdat de schuld ontstaan of opeisbaar is geworden na 31 mei 2021. Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan. Met het bestreden besluit is de minister bij de afwijzing van de schuld gebleven.


Heeft de minister terecht de schuld aan Houweling niet overgenomen?

4. Eiseres stelt dat de minister ten onrechte haar schuld aan Houweling niet heeft overgenomen. De overeenkomst met Houweling is 5 december 2020 tot stand gekomen en zij heeft toen een bedrag van € 2.500,- betaald als aanbetaling voor de te leveren meubels. In 2021 is vervolgens een poging ondernomen om de meubels te leveren. Omdat eiseres aangaf het restantbedrag niet te kunnen betalen, is levering van de meubels echter uitgebleven. Volgens eisers is het verschuldigde bedrag wel opeisbaar geworden maar heeft Houweling haar retentierecht gebruikt om niet aan de levering te hoeven voldoen. Daarnaast is het niet overnemen van de schuld door de minister volgens eiseres onevenredig en is het besluit onvoldoende gemotiveerd.



4.1.
De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.



4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geconcludeerd dat de schuld aan Houweling niet voor overname in aanmerking komt. Eiseres heeft op 5 december 2020 een bestelling gedaan voor meubels bij Houweling. Eiseres hoefde de meubels toen nog niet te betalen. Uit artikel 7:26, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een betaling moet geschieden ten tijde en ter plaatse van de aflevering. Dit staat eveneens opgenomen in artikel 11 van de algemene voorwaarden van Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) waarbij Houweling is aangesloten. De levering van de bestelde meubels heeft nooit plaatsgevonden. Hiermee is de schuld ook niet opeisbaar geworden. Dat Houweling op 15 september 2023 een factuur heeft gestuurd, maakt dit niet anders: zonder levering wordt de vordering tot betaling niet opeisbaar. Mogelijk had Houweling wel tot ontbinding van de overeenkomst kunnen overgaan, hetgeen echter niet is gebeurd. De conclusie is dat er geen schuld opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021.



4.3.
De rechtbank ziet geen reden om op grond van de evenredigheid af te wijken van de wettelijke vereisten. De Wht is een wet in formele zin. Dit betekent dat de rechtbank de wettelijke vereisten, zoals deze zijn vastgelegd in artikel 4.1, tweede lid van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of aan andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. Uit de rechtspraak volgt ook dat er desalniettemin aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn betrokken in de afweging van de wetgever. Daar is in dit geval geen sprake van. De wetgever heeft nadrukkelijk alleen opeisbare schulden of achterstanden onder de regeling voor overname of compensatie van private schulden willen brengen. De eis dat het moet gaan om opeisbare schulden behoort dan ook tot de kern van regeling en is een in de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling steeds terugkerend uitgangspunt.


Mocht de minister de hardheidsclausule buiten toepassing laten?

5. Eiseres betoogt dat de minister de hardheidsclausule ten onrechte niet heeft toegepast. Eiseres geeft aan dat zij nog altijd veel last heeft van schulden. Ze woont bij haar dochter en moet leven van een WIA-uitkering. Ze heeft leningen uitstaan bij familie en vrienden en heeft als gevolg van haar schulden last van gezondheidsproblemen door stress en spanning. Eiseres betoogt dat zij de meubels heeft besteld in de wetenschap dat zij compensatie zou ontvangen. Haar beschermingsbewindvoerder heeft met de compensatie echter andere schulden afgelost, waardoor ze niet meer in staat was de meubels te betalen.



5.1.
De minister kan afwijken van de artikel 4.1 van de Wht, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze hardheidsclausule kan worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Bij schrijnende omstandigheden kan worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen.



5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing kunnen laten. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiseres, maar constateert tegelijkertijd dat deze onvoldoende verband houdt met het niet overnemen van haar schuld aan Houweling. Er is niet gebleken dat er sprake is van een serieuze en structurele noodsituatie wanneer de betreffende schuld niet zal worden overgenomen.





Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de schuld aan Houweling niet hoeft over te nemen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.





Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.




Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.













griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Artikel 4.1, tweede lid, onder a en b, van de Wht.


Artikel 4.1, eerste en tweede lid, van de Wht.


Artikel 120 van de Grondwet en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4628.


ABRvS van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045.


ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040, r.o. 20.


Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht.


Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht.


ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.3.
Link naar deze uitspraak