Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:GHARL:2025:6551 
 
Datum uitspraak:21-10-2025
Datum gepubliceerd:28-11-2025
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:200.342.442
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:3:302, 6:89 en 6:96 BW. Geen verklaring voor recht dat een aangesproken verzekeraar die niet binnen de vervaltermijnen van de facturen van het door het slachtoffer ingeschakelde letselschadekantoor gemotiveerd heeft geprotesteerd tegen de gevorderde kosten van rechtsbijstand het recht verliest om een beroep te doen op de vermeende onredelijkheid van die kosten. Geen sprake van schenden klachtplicht, rechtsverwerking of strijd met redelijkheid en billijkheid om de redelijkheid van de door benadeelde gevorderde kosten van rechtsbijstand te betwisten vanwege het niet tijdig protesteren tegen deze kosten door ASR. De gemaakte kosten van rechtsbijstand zijn naar hun omvang niet redelijk gelet op de gehanteerde uurtarieven van de letselschadebehandelaar.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
tarieven
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN


locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.342.442
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 10589460


arrest van 21 oktober 2025


in de zaak van



[Appellant]


die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: [benadeelde]
advocaat: mr. A. el Ballouti

tegen


ASR Schadeverzekering N.V.

die is gevestigd in Utrecht
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: ASR
advocaat: mr. H. Boone




1Het verder verloop van de procedure in hoger beroep


1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 juli 2024 hier over, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:


het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024;


de memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties;


de memorie van antwoord.





1.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.





2De kern van de zaak


2.1.

[benadeelde] is betrokken geweest bij een verkeersongeval waarvoor ASR als WA-verzekeraar aansprakelijkheid heeft erkend. [benadeelde] vordert vergoeding van haar buitengerechtelijke kosten bestaande uit de declaraties van het door haar ingeschakelde letselschadekantoor. Het bedrag dat ASR heeft betaald aan voorschotten voor de buitengerechtelijke kosten is minder dan het totale bedrag aan declaraties van het letselschadekantoor. De algemene vraag die [benadeelde] - na eiswijziging in hoger beroep - aan het hof voorlegt is of een aangesproken verzekeraar die niet binnen de vervaltermijnen van de facturen van het door het slachtoffer ingeschakelde letselschadekantoor gemotiveerd heeft geprotesteerd tegen de gevorderde kosten van rechtsbijstand het recht verliest om een beroep te doen op de vermeende onredelijkheid van die kosten. En concreet, of ASR - als aangesproken WA-verzekeraar - door niet tijdig te protesteren het recht heeft verwerkt om de redelijkheid van de door [benadeelde] gevorderde kosten van rechtsbijstand te betwisten.
Als de redelijkheid van de door [benadeelde] gevorderde buitengerechtelijke kosten (toch) moet worden beoordeeld is daarnaast de vraag aan de orde of de gemaakte kosten van rechtsbijstand naar hun omvang redelijk zijn gelet op de tijdsbesteding en de gehanteerde uurtarieven van de letselschadebehandelaar en de medisch adviseur.



2.2.
De kantonrechter heeft de vordering van [benadeelde] om ASR te veroordelen het bedrag aan openstaande facturen van het letselschadekantoor te voldoen afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het bedrag aan buitengerechtelijke kosten waar [benadeelde] aanspraak op maakt niet redelijk is omdat de letselschadebehandelaar en de medisch adviseur een te hoog uurtarief hebben gehanteerd. Uitgaande van de uurtarieven die de kantonrechter redelijk heeft geoordeeld resteert er na aftrek van de reeds verstrekte voorschotten aan buitengerechtelijke kosten geen aanvullende betaalverplichting voor ASR.



2.3.

[benadeelde] wil in hoger beroep dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd. Zij vordert, na wijziging van eis, dat ASR alsnog wordt veroordeeld om een bedrag van € 2.914,89 aan openstaande facturen van het letselschadekantoor te voldoen, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente en incassokosten. Daarnaast vordert zij dat het hof:


een verklaring voor recht geeft dat ASR niet tijdig heeft geprotesteerd en daardoor het recht heeft verwerkt om de (on)redelijkheid van de kosten van rechtsbijstand te betwisten;


een verklaring voor recht geeft dat een aansprakelijke verzekeraar op grond van artikel 6:89 BW juncto artikel 6:96 lid 2 BW en/of de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid gehouden is de kosten van rechtsbijstand van letselschadekantoren binnen de in de facturen genoemde vervaltermijnen te voldoen dan wel daartegen te protesteren op straffe van verval van recht om bezwaar te maken tegen de (on)redelijkheid van de gevorderde kosten.


Tenslotte vordert [benadeelde] dat ASR wordt veroordeeld in de kosten in beide instanties.



2.4.
Het hof laat het vonnis van de kantonrechter in stand. Daarnaast zal het hof beide door [benadeelde] gevorderde verklaringen voor recht afwijzen. Tot slot zal het hof beslissen dat [benadeelde] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal hierna eerst de feiten bespreken (onder 3) en daarna zijn beslissing verder toelichten (onder 4).





3De feiten


3.1.

[benadeelde] is op 3 december 2019 betrokken geweest bij een verkeersongeval waarbij zij met de door haar bestuurde auto in aanrijding is gekomen met een andere auto. Op het moment van de aanrijding was de andere auto WA-verzekerd bij ASR. Ten tijde van het verkeersongeval had [benadeelde] een schade inzittendenverzekering bij Univé.



3.2.

[benadeelde] heeft op 13 december 2019 het letselschadekantoor Hardt Letselschade (hierna: Hardt) ingeschakeld om haar belangen te behartigen bij het afwikkelen van de (letsel)schade die zij bij het verkeersongeval stelt te hebben opgelopen. In de overeenkomst van opdracht tussen Hardt en [benadeelde] is, onder meer, bepaald:

“ (…)


2. Cliënt verstrekt aan Hardt Letselschade een privatieve last ex artikel 7:423 B.W. om uitsluitend de (buiten)gerechtelijke kosten rechtstreeks en op eigen naam met uitsluiting van de lastgever te verhalen op de aansprakelijke partij/verzekeraar/derde.



3. Cliënt machtigt hierbij de verzekeraar om alle voorschotten die betrekking hebben op de buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 B.W. rechtstreeks te storten op de kantoorrekening van Hardt Letselschade. Cliënt machtigt Hardt Letselschade tot rechtstreeks verhaal van deze kosten.


(…)”.



3.3.
ASR heeft op of rondom 18 juli 2022 aansprakelijkheid erkend voor de schade die [benadeelde] lijdt als gevolg van het verkeersongeval. ASR heeft het door Univé op grond van de schade inzittendenverzekering aan [benadeelde] uitgekeerde bedrag vergoed aan Univé. ASR heeft OAK Advocaten B.V. (hierna: OAK) ingeschakeld om namens haar de schade van [benadeelde] af te wikkelen.



3.4.
Hardt heeft aanvankelijk aan Univé en later aan OAK declaraties gestuurd voor de werkzaamheden die zij in verband met het ongeval voor [benadeelde] heeft verricht. In deze declaraties zijn ook de kosten voor opgevraagde medische informatie en medische adviezen begrepen. De declaraties zijn voorzien van (uren)specificaties en verschotnota’s. Hardt heeft (Univé en later) OAK verzocht de declaraties rechtstreeks aan haar te voldoen. Het bedrag van de eerste factuur (met kenmerk 170277) is door Univé volledig vergoed. Ondanks diverse betalingsverzoeken van Hardt is volledige betaling van de latere declaraties door (Univé en later) OAK uitgebleven.



3.5.
Ter verkrijging van haar buitengerechtelijke kosten heeft [benadeelde] ASR op 26 juni 2023 gedagvaard.



3.6.
In haar brief van 23 augustus 2023 heeft Hardt namens [benadeelde] aan ASR laten weten een voorschot op de buitengerechtelijke kosten van € 5.000,-, zoals door ASR was voorgesteld, niet toereikend te vinden en de procedure voort te zetten.



3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 14 december 2023 is vastgesteld dat ASR een aanvullend voorschot heeft betaald van € 3.000,-.



3.8.
Na de mondelinge behandeling bij dit hof heeft ASR een aanvullend voorschot betaald van € 4.000,-. In totaal heeft ASR aan [benadeelde] als voorschot op de buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 14.059,86 voldaan.





4De toelichting op de beslissing van het hof


Rechtsverhoudingen


4.1.
Het hof ziet aanleiding om - voordat het hof de beide door [benadeelde] gevorderde verklaringen voor recht en haar bezwaren (grieven) tegen het vonnis van 17 januari 2024 bespreekt - kort stil te staan bij de rechtsverhoudingen die voor deze zaak van belang zijn.
In de eerste plaats de rechtsverhouding tussen [benadeelde] en ASR. Deze rechtsverhouding volgt uit de op grond van het verkeersongeval van 3 december 2019 bestaande wettelijke schadevergoedingsverplichting van de verzekerde van ASR ten opzichte van [benadeelde] op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [benadeelde] heeft op grond van artikel 6 Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen (WAM) een eigen recht op vergoeding van deze schade door ASR. Niet uit de door partijen overgelegde afschriften van de tussen hun (belangenbehartigers) gevoerde correspondentie en ook niet op een andere manier blijkt dat er tussen [benadeelde] en ASR (reeds) sprake is van een (pre)contractuele rechtsverhouding.
In de tweede plaats is er de rechtsverhouding tussen [benadeelde] en Hardt. Deze rechtsverhouding is gebaseerd op de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht op grond waarvan Hardt werkzaamheden verricht voor [benadeelde] en [benadeelde] loon is verschuldigd aan Hardt (artikel 7:400 e.v. BW). In die overeenkomst is, onder meer, vastgelegd dat Hardt gerechtigd is om op eigen naam, als lasthebber van [benadeelde] , de buitengerechtelijke kosten van [benadeelde] op de aansprakelijke verzekeraar te verhalen (zie onder 3.2 hierboven).
Tussen ASR en Hardt bestaat geen rechtsverhouding op grond waarvan ASR gehouden is schadevergoeding of loon te voldoen aan Hardt.


Geen verklaring voor recht ten aanzien van alle aansprakelijke verzekeraars



4.2.
Met haar eiswijziging in hoger beroep vordert [benadeelde] , onder meer, een verklaring voor recht dat “een aansprakelijke verzekeraar”, op grond van artikel 6:89 BW in samenhang met artikel 6:96 lid 2 BW en/of de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, kort gezegd, zijn recht verwerkt om bezwaar te maken tegen de gevorderde kosten van rechtsbijstand van (NKL-gereguleerde of vergelijkbare) letselschadekantoren als de aansprakelijke verzekeraar daartegen niet binnen de in de facturen van deze letselschadekantoren vermelde vervaltermijnen gemotiveerd heeft geprotesteerd.
ASR voert tegen de gevorderde verklaring voor recht, kort gezegd, aan dat er geen sprake is van een rechtsverhouding met “aansprakelijke verzekeraars” waarover in deze procedure een verklaring voor recht kan worden uitgesproken op grond van artikel 3:302 BW.



4.3.
Artikel 3:302 BW biedt een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon de mogelijkheid om bij de rechter een verklaring voor recht te vorderen omtrent die rechtsverhouding. In deze zaak gaat het om de rechtsverhouding tussen [benadeelde] en ASR. De door [benadeelde] gevorderde verklaring voor recht richt zich tot “een aansprakelijke verzekeraar” en ziet daarmee ook op verzekeraars die aansprakelijk zijn ten opzichte van anderen dan [benadeelde] . Met andere woorden: de reikwijdte van de gevorderde verklaring voor recht is niet beperkt tot een rechtsverhouding met ASR waarbij [benadeelde] is betrokken. Dit betekent dat haar vordering onvoldoende concreet is om aan de voorwaarden van artikel 3:302 BW te voldoen en om die reden moet worden afgewezen. Aan een nadere, inhoudelijke beoordeling van de gevorderde verklaring voor recht komt het hof niet toe.


Stellingen en verweren over de klachtplicht en rechtsverwerking



4.4.
Met haar eiswijziging in hoger beroep vordert [benadeelde] ook een verklaring voor recht dat ASR door niet tijdig te protesteren haar recht heeft verwerkt om de (on)redelijkheid van de kosten van rechtsbijstand te betwisten. [benadeelde] voert aan dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW ook van toepassing is op de verplichting van ASR om op grond van artikel 6:96 lid 2 BW de kosten van rechtsbijstand van [benadeelde] te vergoeden. Voorts stelt [benadeelde] dat zij er op grond van de tekst op de website van ASR op heeft mogen vertrouwen dat ASR de facturen van Hardt zou beoordelen en haar zou berichten als ASR bezwaar had tegen deze declaraties. Doordat ASR ook na het verstrijken van de in de facturen van Hardt opgenomen betalingstermijnen en de daarop volgende betalingsherinneringen niet over de werkzaamheden of het in rekening gebrachte honorarium heeft geklaagd, is volgens [benadeelde] bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat ASR geen bezwaar had tegen de kosten van rechtsbijstand. Hiermee heeft ASR het recht verwerkt alsnog tegen de onredelijkheid van die kosten te protesteren, aldus [benadeelde] . Voorts voert [benadeelde] aan dat op grond van een analoge toepassing van artikel 6:83 onder a en b BW en/of artikel 6:119 a lid 2 onder a BW de in de facturen van Hardt opgenomen vervaltermijn van vier weken moet worden aangemerkt als een redelijke termijn waarbinnen ASR tegen de kosten van rechtsbijstand had moeten protesteren. ASR weerspreekt dat zij niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de (on)redelijkheid van de op grond van artikel 6:96 lid 2 BW gevorderde schade. Daarnaast weerspreekt ASR dat [benadeelde] ten opzichte van haar een beroep kan doen op niet tijdig klagen en/of rechtsverwerking, onder meer, omdat zo’n beroep volgens ASR niet toekomt aan de schuldeiser/degene die die vordering indient maar alleen aan de schuldenaar/beklaagde en in de verhouding ASR- [benadeelde] is ASR de schuldenaar/beklaagde.


Geen klachtplicht



4.5.
Op grond van artikel 6:89 BW moet de schuldeiser die een gebrekkige prestatie ontvangt daartegen binnen bekwame tijd protesteren. Laat de schuldeiser dit na dan verliest hij het recht om een beroep te doen op de gebrekkige prestatie. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de klachtplicht van de schuldeiser in beginsel geldt voor alle verbintenissen. In de verhouding tussen ASR en [benadeelde] rust op ASR een (wettelijke) verbintenis tot schadevergoeding en is ASR de schuldenaar en [benadeelde] de schuldeiser. Dit brengt mee dat wat betreft de schadevergoedingsverbintenis geen klachtplicht geldt voor ASR, ook niet naar analogie van artikel 6:89 BW.



4.6.
Ten overvloede merkt het hof op dat het aan [benadeelde] is om haar voor vergoeding in aanmerking komende schade - waaronder de buitengerechtelijke kosten - aannemelijk te maken. Met andere woorden: [benadeelde] heeft de bewijslast van haar schade (vgl. artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het vervullen van de bewijslast in verband met een ingestelde (rechts-)vordering geldt niet als een verbintenis in de zin van de wet (vgl. artikel 6:1 BW) en is (dan ook) niet een prestatie waarvoor de klachtplicht (al dan niet naar analogie) geldt.


Geen rechtsverwerking



4.7.
Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking, daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.



4.8.
Zoals hiervoor onder 4.5 is vermeld geldt ASR in haar rechtsverhouding met [benadeelde] niet als schuldeiser maar als schuldenaar. Alleen al deze constatering leidt ertoe dat de gedragingen van ASR ten opzichte van [benadeelde] geen rechtsverwerking mee kunnen brengen.



4.9.
Ook brengen de redelijkheid en billijkheid niet mee dat ASR door niet (tijdig) te protesteren tegen de door Hardt verzonden facturen betreffende de kosten van rechtsbijstand het recht heeft verloren de redelijkheid van die kosten te weerspreken. Ook als de onderhandelingen over de afwikkeling van de schade van [benadeelde] (waaronder ook de buitengerechtelijke kosten vallen) langer duren dan gewenst, is alleen dat gegeven onvoldoende om daaruit de conclusie te trekken dat ASR op gronden van redelijkheid en billijkheid het recht heeft verloren om de redelijkheid van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten buitengerechtelijk dan wel in rechte ter discussie te stellen. Het hof constateert dat ASR de buitengerechtelijke kosten wel bevoorschot heeft ook al is dat volgens [benadeelde] (steeds) te weinig dan wel te laat geweest.



4.10.
Voor zover [benadeelde] haar eis heeft gebaseerd op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (zie hiervoor onder 2.3) heeft zij haar beroep op de derogerende werking niet nader onderbouwd. Ook heeft zij hierop geen stellingen betrokken.



4.11.
Het voorgaande brengt mee dat het betoog van [benadeelde] ten aanzien van het bepalen van de termijn waarbinnen de verzekeraar dient te protesteren tegen de (on)redelijkheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten onbesproken kan blijven. De door [benadeelde] gevorderde verklaring voor recht dat ASR niet tijdig heeft geprotesteerd en daardoor het recht heeft verwerkt om de (on)redelijkheid van de kosten van rechtsbijstand te betwisten wordt afgewezen.


De voor vergoeding in aanmerking komende kosten



4.12.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW komen alleen de kosten die de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan voor vergoeding in aanmerking. Daarbij gaat het erom of het in verband met het onderzoek naar de mogelijke gevolgen van het ongeval redelijk was om buitengerechtelijke rechtsbijstand in te roepen en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.



4.13.

[benadeelde] komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde kosten van rechtsbijstand niet voor volledige vergoeding in aanmerking komen. [benadeelde] kan zich niet vinden in het oordeel van de kantonrechter dat de door haar belangenbehartiger en medisch adviseur gehanteerde tarieven bovenmatig zijn.


Uurtarief belangenbehartiger



4.14.
De facturen waarvan betaling is (en werd) gevorderd zijn gebaseerd op een uurtarief van € 220,- (tot 2022) en € 230,- (vanaf 2022) voor de belangenbehartiger. [benadeelde] voert aan dat dit tarief redelijk is gelet op de gangbare tarieven in de markt, de kwaliteit van de juridische dienstverlening en de achtergrond van Hardt als letselschadekantoor in het algemeen en haar belangenbehartiger in het bijzonder. ASR bestrijdt dat het tarief redelijk is.



4.15.
De niet betaalde facturen hebben betrekking op de werkzaamheden die zijn verricht in de periode van maart 2020 tot en met februari 2023. Bij het vaststellen van een redelijk uurtarief kijkt het hof naar de achtergrond van de belangenbehartiger. De belangenbehartiger van [benadeelde] is weliswaar academisch geschoold in het aansprakelijkheidsrecht en heeft ruime ervaring in het personenschaderecht, maar hij is geen advocaat en (dus) geen lid van de Vereniging voor Letselschade Advocaten (LSA). Bovendien was de belangenbehartiger in de betreffende periode nog niet geregistreerd als NIVRE-expert. Daar komt bij dat Hardt in die periode (nog) geen keurmerkhouder was van het Nationaal Keurmerk Letselschade (NKL) en (dus) ook geen lid van de Nederlandse Letselschade Experts (NLE). Dit brengt mee dat de binnen de advocatuur, het NIVRE, het NKL en/of de NLE gehanteerde kwaliteits-, ervarings- en opleidingseisen en beroeps- en gedragsregels in deze periode niet van toepassing waren voor Hardt en de aldaar werkzame belangenbehartiger. Onder deze omstandigheden is het niet redelijk om in het kader van de schadebegroting uit te gaan van een uurtarief van € 220,- of € 230,-, waarin (de kosten verbonden aan) genoemde kwaliteits- en overige eisen doorwerken. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat een uurtarief van € 150,- een redelijk tarief is voor de juridische werkzaamheden die de belangenbehartiger van [benadeelde] heeft verricht in de periode waar de niet betaalde facturen op zien.



Differentiatie werkzaamheden



4.16.
Anders dan [benadeelde] aanvoert, kan het werk van een letselschadejurist worden opgesplitst in uitvoerende (administratieve) werkzaamheden - waaronder begrepen het opvragen van medische informatie - enerzijds en juridisch inhoudelijke werkzaamheden anderzijds. De omstandigheid dat de belangenbehartiger er voor heeft gekozen dit onderscheid niet te maken en zelf ook (nagenoeg) alle uitvoerende werkzaamheden te verrichten maakt dat niet anders. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat een differentiatie naar uurtarief op basis van de aard van de verrichte werkzaamheden op zijn plaats is waarbij een uurtarief van € 50,- redelijk is voor de niet-juridische werkzaamheden die ten behoeve van [benadeelde] zijn verricht in de periode waar de niet betaalde facturen op zien. Wat betreft het aandeel gefactureerde uren voor niet-juridische werkzaamheden ten opzichte van het totale aantal gefactureerde uren sluit het hof aan bij het oordeel van de kantonrechter dat dit aandeel 25% bedraagt. Dit betekent dat van de gedeclareerde 51,5 uren aan verrichte werkzaamheden, voor 13 uren het tarief van € 50,- als een redelijke vergoeding wordt aangemerkt en voor de resterende 38,5 uren het tarief van € 150,- als een redelijke vergoeding geldt.


Kantoorkosten



4.17.
Het betoog van [benadeelde] dat de door haar gevorderde kantoorkosten van 6% afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking moeten komen omdat zij betrekking hebben op de kosten die Hardt moet maken om haar juridische dienstverlening te kunnen bieden volgt het hof niet. In de rechtspraak is in het verleden wisselend omgegaan met het in rekening brengen van een percentage aan kantoorkosten bovenop het gehanteerde uurtarief. De onderliggende vraag is of het redelijk is om naast een bepaald uurtarief kantoorkosten in rekening te brengen. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Bij het hiervoor vastgestelde uurtarief worden de kantoorkosten geacht daarin te zijn verdisconteerd. Dit betekent dat het bedrag aan gevorderde kantoorkosten niet voor vergoeding in aanmerking komt.


Uurtarief medisch adviseur



4.18.
Voor zover [benadeelde] opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter dat het uurtarief van medisch adviseur MediThemis van € 240,- exclusief btw ongebruikelijk hoog en niet redelijk is, slaagt haar bezwaar. Bij het inwinnen van medisch advies is [benadeelde] aangewezen op externe medisch adviseurs. Daarbij is zij afhankelijk van de in de markt gehanteerde tarieven. Anders dan ASR aanvoert, kan niet van [benadeelde] worden verlangd dat zij haar medisch adviseur selecteert op basis van het gehanteerde uurtarief. Daar komt bij dat het door medisch adviseur MediThemis gehanteerde tarief in lijn is met de door andere medisch adviseurs gehanteerde tarieven zoals ook blijkt uit de door [benadeelde] overgelegde factuur van medisch adviesbureau Triage. Dit betekent dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het door de medisch adviseur gehanteerde uurtarief van € 240,- als een redelijk tarief wordt aangemerkt.



4.19.
ASR heeft bij de rechtbank bezwaren aangevoerd tegen de door de medisch adviseur afzonderlijk in rekening gebrachte kosten voor secretariële ondersteuning en het aantal door de medisch adviseur gefactureerde uren. Die bezwaren gaan niet op; het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kantonrechter onder 3.13 in het vonnis en maakt het tot de zijne.



4.20.
Gezien het voorgaande betekent dit dat de door de medisch adviseur gefactureerde bedragen als een redelijke vergoeding worden aangemerkt zodat de door [benadeelde] gevorderde medische verschotten worden toegewezen. Het betreft de medische verschotten bij:


factuur 170621 d.d. 21 januari 2022 voor een bedrag van: € 911,50;


factuur 170729 d.d. 15 juli 2022 voor een bedrag van: € 598,-;


factuur 170871 d.d. 15 februari 2023 voor een bedrag van: € 589,-.


Het betreft een totaalbedrag van € 2.098,50. De kantonrechter heeft een bedrag van € 1.699,- toegewezen. Het verschil bedraag aldus € 399,50.


Totaal en optelsom



4.21.
Het voorgaande leidt tot de volgende toewijsbare totaalposten:


kosten belangenbehartiger (38,5 uren x € 150,- + 13 uren x € 50,-): € 6.425,-


medische verschotten (€ 911,50 + € 598,- + € 589,-): € 2.098,50


In totaal kan [benadeelde] aanspraak maken op een bedrag van € 8.523,50 exclusief btw. Dat is € 10.313,44 inclusief btw. ASR heeft inmiddels voldaan een bedrag van € 14.059,86 (zie hiervoor onder 3.8). Dat is meer dan het bedrag waar [benadeelde] aanspraak op kan maken. Dit betekent dat de vordering van [benadeelde] om ASR te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.914,89 aan openstaande kosten van rechtsbijstand te vermeerderen met wettelijke (handels)rente en wettelijke incassokosten wordt afgewezen. In zoverre blijft de beslissing van de rechtbank dan ook in stand, ook al is er een klein verschil van € 399,50 in de berekening/vaststelling van de te vergoeden buitengerechtelijke kosten en hetgeen reeds betaald was door ASR.


Overige bezwaren en bewijs



4.22.
De overige door [benadeelde] aangevoerde bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter kunnen onbesproken blijven, omdat zij niet van belang zijn en geen invloed hebben op de beslissing van het hof.



4.23.

[benadeelde] heeft geen bewijs aangeboden van stellingen die, als de juistheid daarvan zou komen vast te staan, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Aan haar bewijsaanbod gaat het hof daarom voorbij.


Conclusie



4.24.
Het hoger beroep slaagt niet. De door [benadeelde] gevorderde verklaringen voor recht komen niet voor toewijzing in aanmerking, evenals het door [benadeelde] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 2.914,89. Dit betekent dat het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.



4.25.

[benadeelde] heeft ook in hoger beroep grotendeels ongelijk gekregen. Daarom wordt zij als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.





5De beslissing

Het hof:


5.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 17 januari 2024;



5.2.
veroordeelt [benadeelde] tot betaling van de volgende proceskosten van ASR:



€ 827,- aan griffierecht;


€ 1.716,- aan salaris van de advocaat van ASR (2 procespunten x het toepasselijke tarief I);





5.3.
wijst af wat verder is gevorderd.


Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, C.M.E. Lagarde en J. van de Klashorst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

































Vgl. Randnummer 11 onder a conclusie mr. A.S Hartkamp bij HR 21-12-2001, ECLI:NL:PHR:2001:ZC3693


HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1278 en ECLI:NL:HR:2024:1281


HR 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0271


HR 29 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1827


HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586


vgl. Hof Den Bosch 21 mei 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1701
Link naar deze uitspraak