Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNHO:2025:14744 
 
Datum uitspraak:16-12-2025
Datum gepubliceerd:19-12-2025
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:25/394
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Pw. Terugvordering. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen.
Trefwoorden:aow
bijstandsuitkering
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 25/394

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Alkmaar, eiser
(gemachtigde: mr. M. El Badmoussi),

en

het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Zaffier (Zaffier), verweerder
(gemachtigden: J.C. de Roos en R. Visser).


Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de herziening en terugvordering van de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser is het niet eens met de herziening en terugvordering. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de herziening en terugvordering.


1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat Zaffier bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.




Procesverloop

2. Bij besluit van 12 juni 2024 heeft Zaffier de uitkering op grond van de Pw herzien en besloten dat eiser het ten onrechte betaalde bedrag van € 1.034,70 moet terugbetalen. Met het bestreden besluit van 13 december 2024 op het bezwaar van eiser is Zaffier bij dat besluit gebleven.


2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Zaffier heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.



2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en [naam 1] in haar hoedanigheid van de bewindvoerder van eiser, en de gemachtigden van Zaffier. Eiser was niet aanwezig.







Beoordeling door de rechtbank


Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande. Per 23 november 2024 is het recht op bijstand beëindigd en ontvangt eiser ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).

4. Zaffier is een heronderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de uitkering, nadat is geconstateerd dat een persoon op het adres van eiser stond ingeschreven. Dit was niet doorgegeven. In het kader van het heronderzoek zijn per brief van 8 mei 2024 meerdere documenten opgevraagd.

5. Uit het onderzoek is gebleken dat [naam 2] ( [naam 2] ) op het adres van eiser stond ingeschreven. In het Rapport heronderzoek Participatiewet van 7 mei 2024 is onder meer vermeld dat Zaffier daarvan geen melding heeft gekregen, omdat de koppeling van de basisregistratie personen (brp) niet goed werkt. Vermeld is dat uit navraag bij de bewindvoerder van eiser is gebleken dat [naam 2] het adres als briefadres gebruikt en eiser als een soort pleegvader voor haar is. Verder is in het rapport vermeld dat op de bankafschriften van eiser meerdere betalingen aan en stortingen van online goksites zichtbaar zijn. Door de bewindvoerder is tijdens het onderzoek hierover verklaard dat eiser zijn bankpas heeft uitgeleend aan [naam 2] . Volgens de bewindvoerder heeft [naam 2] misbruik gemaakt van de rekening van eiser doordat [naam 2] met gebruikmaking van de bankpas van eiser is gaan gokken.

6. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen heeft Zaffier bij besluit van 12 juni 2024 de bijstandsuitkering herzien en een bedrag teruggevorderd ter hoogte van € 1.034,70. De rapporteur heeft in de onderzoeksrapportage van 7 mei 2024 vermeld dat ondanks dat eiser aangeeft niet zelf te hebben gegokt, hij wel verantwoordelijk is voor wat er op zijn rekening gebeurt.

7. In bezwaar is door eiser aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat eiser niet zelf gegokt heeft. Daarnaast is geen rekening gehouden met het feit dat voor winst bij gokken ook een bedrag moet worden ingelegd. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin is geoordeeld dat ingelegde bedragen bij het gokken niet gelijkgesteld kunnen worden met verwervingskosten die gerelateerd zijn aan het verrichten van arbeid in loondienst. De ingelegde bedragen moeten in mindering worden gebracht op de verkregen inkomsten.

8. In het bestreden besluit heeft Zaffier het bezwaar ongegrond verklaard. Zaffier heeft in het bestreden besluit toegelicht dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser de gokactiviteiten niet zelf heeft verricht en dat iemand anders zijn bankpas heeft gebruikt. Ook verwijst Zaffier naar de algemene lijn van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) omtrent verwervingskosten. De kosten die appellant heeft gemaakt om met gokken deze bedragen te kunnen ontvangen zijn gelijk te stellen met verwervingskosten. De kosten van verwerving van inkomen worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, die uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Volgens Zaffier is bij de vaststelling van inkomen geen plaats voor verrekening van verwervingskosten, en dus ook niet voor verrekening van de ingelegde bedragen.


Schending hoorplicht

9. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van de hoorplicht, doordat hij niet is gehoord in de bezwaarfase. Eiser wijst erop dat hij in de ingebrekestelling expliciet heeft vermeld niet af te zien van een hoorzitting.

10. Zaffier erkent dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en ziet daarin aanleiding aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen van € 647,00.

11. Deze beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank is het met eiser eens dat hij in de bezwaarprocedure niet heeft afgezien van het recht om gehoord te worden. Dat betekent dat sprake is van een schending van de hoorplicht en dus van een gebrek in het bestreden besluit.


Schending inlichtingenplicht

12. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van het gokken en niet wist dat [naam 2] zijn bankpas hiervoor gebruikte. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een verklaring van [naam 2] overgelegd. [naam 2] heeft verklaard dat eiser pas vanaf 17 maart 2024 op de hoogte is geraakt van het feit dat zijn pas door haar is gebruikt bij het gokken. Eiser stelt dat Zaffier ten onrechte de verklaring van de bewindvoerder over het gokken niet heeft overgenomen. In het Rapport heronderzoek is namelijk vermeld dat de rapporteur de verklaring van de bewindvoerder aannemelijk achtte. In de beslissing op bezwaar wordt vervolgens gesteld dat eiser aannemelijk moet maken dat hij niet zelf heeft gegokt, terwijl dit door de rapporteur als aannemelijk wordt geacht. Ook ontbreekt een nadere motivering waarom de verklaring van de bewindvoerder niet doorslaggevend zou zijn.
Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat Zaffier heeft nagelaten om eiser voorafgaand te informeren over de risico’s en verplichtingen ten aanzien van gokken. Zaffier handhaaft de afgelopen twee jaar actief op gok-gerelateerde kwesties en heeft geen initiatief genomen burgers hierover voor te lichten.


12.1.
Volgens Zaffier is niet nader onderbouwd dat de bankpas door [naam 2] is gebruikt om te gokken. De bewijslast rust volgens vaste rechtspraak bij eiser. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de transacties door een ander zijn verricht. Volgens Zaffier moeten inkomsten uit gokken gemeld worden. Het standpunt dat deze niet gemeld hadden hoeven worden, kan volgens Zaffier niet worden gevolgd.

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat het gokken niet door hemzelf, maar door [naam 2] is uitgevoerd. Ter zitting heeft de bewindvoerder van eiser toegelicht dat van eiser bekend is dat hij zich nooit eerder met gokken heeft beziggehouden en dat zij het ook niet waarschijnlijk acht dat hij dat daadwerkelijk doet. De bewindvoerder heeft eiser destijds met de rekeningafschriften waaruit het gokken bleek, geconfronteerd, en daarbij bleek dat [naam 2] eiser inmiddels zelf ook hierover had ingelicht. De bewindvoerder heeft verder ter zitting toegelicht dat [naam 2] onder bewind staat bij hetzelfde kantoor en dat bekend is dat [naam 2] in de betreffende periode haar bankpas kwijt was. Daarop is haar leefgeld tijdelijk overgemaakt naar de rekening van eiser en is afgesproken dat [naam 2] de pinpas van eiser mocht gebruiken. Ook heeft eiser een verklaring van [naam 2] overgelegd, waarin staat dat [naam 2] zelf heeft gegokt.
13. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat het niet eiser zelf is die gegokt heeft, betekent dat nog niet dat geen sprake kan zijn van schending van de inlichtingenplicht. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw geldt immers dat een belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.

15. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, die de rechtbank onderschrijft, is gokken op zichzelf een bezigheid die gemeld moet worden. Hiervoor is van belang dat uit de aard van het gokken voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Dit maakt dat gokken van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat het niet eiser zelf was die heeft gegokt met zijn rekening, had eiser, of zijn bewindvoerder, melding moeten maken van de gokactiviteiten zodra zij bekend waren met de stortingen op de rekening van eiser. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser zelf bewust zijn pinpas heeft uitgeleend, met de daarbij horende pincode zodat [naam 2] de pas kon gebruiken. Ook de bewindvoerder was hiervan op de hoogte, omdat, zoals toegelicht, [naam 2] bij hetzelfde kantoor onder bewind stond, en de bewindvoerder wist dat het leefgeld van [naam 2] op de rekening van eiser werd gestort. Ook het handelen van een bewindvoerder komt, volgens vaste rechtspraak voor rekening en risico van degene die onder bewind is gesteld. Verder geldt dat de inlichtingenplicht een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Door de gokactiviteiten niet bij Zaffier te melden, heeft eiser daarom naar het oordeel van de rechtbank de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. De hierover aangevoerde grond slaagt niet.


Verwervingskosten

16. Eiser heeft aangegeven dat de totale gokuitgaven € 804,20 bedroegen, terwijl de opbrengsten slechts € 230,50 waren. Ten onrechte is volgens eiser geen rekening gehouden met de inleg. Door eiser wordt verwezen naar recente uitspraken van de rechtbank Overijssel en de rechtbank Limburg. De rechtbank Limburg wijst erop dat het uitgangspunt van de Raad dat iedere tussentijds gewonnen en opnieuw ingezette winst als inkomen moet worden aangemerkt, niet strookt met de werkelijkheid.



16.1.
Door Zaffier wordt verwezen naar recente jurisprudentie van de Raad dat bedragen die worden ingezet bij online gokken niet als verwervingskosten die in mindering kunnen worden gebracht, kunnen worden beschouwd.

17. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover eiser betoogt dat bij de vaststelling van de inkomsten uit gokken rekening moet worden gehouden met de verwervingskosten, slaagt dit betoog niet. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarnaar eiser heeft verwezen, is door de Raad vernietigd bij uitspraak van 26 november 2024. De Raad heeft in die uitspraak geoordeeld dat de wetgever uitdrukkelijk de bedoeling heeft gehad dat geen rekening wordt gehouden met verwervingskosten. De inleg bij gokken is volgens de Raad vergelijkbaar met verwervingskosten. Bij gokken is namelijk het doel om inkomsten te krijgen. Daarnaast is bepalend of de gemaakte kosten verband houden met het verkrijgen van de inkomsten uit de betreffende activiteiten. Dat is bij gokken het geval, het maken van kosten in de vorm van inleggelden is namelijk noodzakelijk om inkomsten daaruit te verkrijgen. Het is volgens de Raad niet de taak van de rechter om dit stelsel, waarbij geen rekening wordt gehouden met de verwervingskosten, te doorkruisen. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt af te wijken van de vaste rechtspraak. Dat betekent dat Zaffier bij het vaststellen van de inkomsten uit gokactiviteiten geen rekening hoeft te houden met de verwervingskosten, in de vorm van de ingelegde bedragen. Dat eiser zelf niet de intentie heeft gehad om met gokken inkomsten te verkrijgen, maakt dat niet anders. De grond van eiser slaagt dan ook niet.


Dringende redenen

18. Eiser stelt verder dat hij wordt geconfronteerd met een disproportionele straf. Niet alleen verliest hij zijn uitkering en de ingelegde bedragen, maar hij wordt ook gekort op zijn uitkering. De snelle besluitvorming na de ingebrekestelling, zonder gedegen onderzoek of enige overweging van de persoonlijke situatie van eiser, getuigt van een onzorgvuldige werkwijze, aldus eiser.



18.1.
Volgens Zaffier is rekening gehouden met zijn persoonlijke situatie doordat stortingen op zijn rekening die bedoeld waren voor [naam 2] buiten beschouwing zijn gelaten. Verder wijst Zaffier erop dat uit de jurisprudentie volgt dat het de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde is om volledige en juiste inlichtingen te verstrekken over de inkomsten.

19. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Volgens de meest recente lijn van de Raad moet de dringende reden worden gezien als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. In dit geval betreft dit een toets aan het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Zaffier had dus bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien alle voor de terugvordering relevante feiten en omstandigheden moeten onderzoeken en af moeten wegen. Zaffier heeft daar naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van gegeven. Het is niet gebleken dat Zaffier de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft onderzocht en dat Zaffier die specifieke omstandigheden heeft meegewogen. Door de bewindvoerder is ter zitting toegelicht dat eiser zwaar alcohol verslaafd en een verzamelaar is. Daaraan is door Zaffier in het geheel geen aandacht aan besteed. Verder hecht de rechtbank in het kader van de dringende reden betekenis aan de omstandigheid dat eiser niet zelf de gokactiviteiten heeft uitgevoerd en dus ook niet zelf bedragen heeft ingelegd. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank dit op grond van de afgelegde verklaringen voldoende aannemelijk. Eiser zag zich uitsluitend geconfronteerd met een saldotoename op zijn bankrekening van
€ 230,50. Door Zaffier is verder ook geen aandacht besteed aan de omstandigheid dat de bewindvoerder zodra zij op de hoogte was van de gokactiviteiten, ervoor heeft gezorgd dat de rekening van eiser is afgesloten voor verdere gokactiviteiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen de zichtbaarheid van de gokactiviteiten op de bankafschriften en de kennisname daarvan door de bewindvoerder een korte periode is gelegen, waarin gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser het aannemelijk is dat eiser zelf zijn bankafschriften (nog) niet had gezien. Verder is van belang dat [naam 2] met toestemming van eiser én de bewindvoerder gebruikmaakte van de rekening van eiser omdat haar leefgeld daar tijdelijk op werd gestort en die stortingen door Zaffier wel buiten beschouwing zijn gelaten. Niet blijkt dat Zaffier deze omstandigheden heeft meegewogen. Het bestreden besluit bevat naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de in het kader van het beroep op de dringende reden te maken belangenafweging dan ook een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.




Conclusie en gevolgen

20. Uit het voorgaande volgt dat Zaffier bevoegd was tot herziening van de bijstandsuitkering van eiser wegens schending van de inlichtingenverplichting, maar dat de terugvordering geen stand kan houden omdat het beroep op de dringende reden slaagt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover hierbij een bedrag van € 1.034,70 is teruggevorderd wegens strijd met de artikelen 3:4, tweede lid, en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welk gevolg aan de zaak moet worden gegeven.

21. De rechtbank oordeelt dat een evenredige belangenafweging in het kader van de dringende reden in dit concrete geval betekent dat er een situatie dient te ontstaan waarbij alleen het te veel ontvangen bedrag van € 230,50 moet worden teruggevorderd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het terugvorderingsbedrag te matigen en te bepalen op € 230,50.


21.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet Zaffier het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Zaffier moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.461,-.




Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 december 2024 voor zover hierbij een bedrag van € 1.034,70 is teruggevorderd;
- herroept het besluit van 12 juni 2024 in zoverre;
- stelt het terug te vorderen bedrag vast op € 230,50 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 13 december 2024;
- bepaalt dat Zaffier het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt Zaffier tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan eiser.




Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, voorzitter, en mr. L.M. Kos en
mr. A.M. van Beek, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2025.













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Uitspraak van 1 maart 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:711.


ECLI:NL:CRVB:2018:1612 en ECLI:NL:CRVB:2023:1798.


Zie bijvoorbeeld 4 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:502 en 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:483.


Zie onder andere de uitspraken van de Raad van 21 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932, en 5 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3045 en 10 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2766.


Uitspraak van 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4616.


Uitspraak van 7 november 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:7921.


Uitspraak van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2320.


Zie ook de uitspraak van de Raad van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798.


Zie de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
Link naar deze uitspraak