Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBMNE:2020:4512 
 
Datum uitspraak:13-10-2020
Datum gepubliceerd:10-06-2021
Instantie:Rechtbank Midden-Nederland
Zaaknummers:UTR - 20 _ 2765 en UTR - UTR - 20 _ 2765 en UTR -
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Verzoek om voorlopige voorziening en bodemzaak. Beroep ongegrond. Het college van Amersfoort mocht de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met toepassing van de kruimelregeling verlenen. Geen aanleiding om voorlopige voorziening te treffen.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2765 en UTR 20/2721

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 oktober 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen



[verzoeker 1] ,

[verzoeker 2] & [verzoeker 3] ,

[verzoeker 4] & [verzoeker 5] ,
allen te [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:


[vergunninghouder] (vergunninghouder), te [woonplaats] .




Inleiding
Het voormalig agrarische perceel [perceel] in [plaats] zal worden herontwikkeld. Op het perceel zullen vier woningen worden gerealiseerd. Deze uitspraak gaat alleen over het bouwplan op kavel 2, dat inmiddels het [kavel 2] [kavel 2] heeft (de kavel).

Vergunninghouder heeft voor de kavel een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning met kelder en bijbehorende bouwwerken.

Op grond van deze aanvraag heeft het college op 25 november 2019 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (de omgevingsvergunning). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning.

Met een besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het college de motivering van de omgevingsvergunning hersteld, omdat in de omgevingsvergunning de inhoud van het hoofdgebouw onjuist was berekend en daarin niet was onderkend dat de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk ook in strijd was met het bestemmingsplan. Voor het overige heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten.

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Vergunninghouder is ondertussen al gestart met de bouw van de kelder en heeft aangegeven door te willen bouwen.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 september 2020, gelijktijdig – maar niet gevoegd – met het beroep over kavel 1, [kavel 1] (zaaknummer UTR 20/2006) . Verzoekers [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 4] waren hierbij aanwezig. Ook de gemachtigde van het college en vergunninghouder waren aanwezig. Vergunninghouder werd bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote] .




Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.


Wat mag er op de kavel worden gebouwd volgens het bestemmingsplan?

2. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil wat er volgens de bouwregels in het bestemmingsplan op de kavel gebouwd mag worden.

3. Op de kavel is het bestemmingsplan ‘Schothorst-Zielhorst’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van het bestemmingsplan heeft de kavel de bestemmingen ‘Wonen – 5’ en ‘Tuin’. Partijen zijn het er over eens en de voorzieningenrechter stelt ook vast dat de kavel op grond van de bestemming ‘Wonen – 5’, voor zover voor deze uitspraak relevant, is bestemd voor een woning met bijbehorende bouwwerken. Op de kavel mag dus een woning met bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

4. Wat zijn bijbehorende bouwwerken? Dat zijn uitbreidingen van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak. Hieruit volgt dus dat ook uitbreidingen van een hoofdgebouw een bijbehorend bouwwerk zijn. Voor bijbehorende bouwwerken, en dus ook voor uitbreidingen van het hoofdgebouw, gelden de bouwregels zoals deze zijn opgenomen in artikel 21.2.2 van de regels van het bestemmingsplan.

5. Op de situatietekening die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning is duidelijk aangegeven wat bij het bouwplan op de kavel het hoofdgebouw is. De uitbreidingen aan beide zijkanten van dat hoofdgebouw zijn op de situatietekening schuin gearceerd weergegeven en in de legenda aangeduid als bijgebouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze uitbreidingen van het hoofdgebouw bijbehorende bouwwerken als bedoeld in de bestemmingsomschrijving. Ook de tweede verdieping, waarover later in deze uitspraak meer, is een uitbreiding van het hoofgebouw en dus een bijbehorend bouwwerk. Voor al deze bijbehorende bouwwerken gelden de bouwregels zoals deze zijn opgenomen in artikel 21.2.2 van de regels van het bestemmingsplan. De bouwregels zoals opgenomen in artikel 21.2.1 zijn op deze bijbehorende bouwwerken niet van toepassing.

6. Verzoekers voeren aan dat met de woning in de bestemmingsomschrijving alle ruimten waar straks gewoond zal worden wordt bedoeld. Niet alleen het hoofdgebouw, maar ook de bijbehorende bouwwerken waarin zal worden gewoond. Volgens verzoekers gelden voor al deze delen van het bouwplan de bouwregels zoals deze zijn opgenomen in artikel 21.2.1 van de regels van het bestemmingsplan. Zij baseren zich hierbij op de definitiebepaling voor woning in het bestemmingsplan.

7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de uitleg van het bestemmingsplan door verzoekers – gelet op de bestemmingsomschrijving – onjuist. Het college heeft bij de toets van het bouwplan aan het bestemmingsplan terecht het onderscheid aangehouden tussen het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken zoals dat door vergunninghouder bij zijn aanvraag op de situatietekening is aangegeven. De definitie van woning in het bestemmingsplan doet aan dit onderscheid tussen het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken niets af. De uitleg van verzoekers is ook niet logisch. Die uitleg zou immers betekenen dat bij een uitbreiding van een hoofdgebouw nooit meer sprake zou zijn van een bijbehorend bouwwerk. Dat is niet de bedoeling.

8. Uit wat hiervoor is opgenomen over wat er volgens het bestemmingsplan op de kavel mag worden gebouwd, vloeit voort dat de punten waarop het bouwplan afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan veel beperkter zijn dan waar verzoekers in hun verzoek om een voorlopige voorziening en beroepschrift vanuit gaan.


Erfgrens

9. Zo is de voorzieningenrechter met het college van oordeel dat het bouwplan voldoet aan de op grond van het bestemmingsplan voorgeschreven afstand tussen de woning en de erfgrens. Het hoofdgebouw wordt op een afstand van meer dan 3 meter van de erfgrens gebouwd. In de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken is geen afstandseis tot de erfgrens opgenomen.


Berekening inhoud en oppervlakte

10. Verder betekent wat hiervoor is opgenomen onder 2 tot en met 7 dat de oppervlakte en de inhoud van de bijbehorende bouwwerken geen onderdeel uitmaken van de oppervlakte en de inhoud van de woning. Hiervan uitgaande kan de voorzieningenrechter de berekeningen van het college van de oppervlakte en de inhoud van de woning volgen.

11. Verzoekers voeren over de berekening van de inhoud van de woning aan dat het college door de dikte van het dak de inhoud van het hoofdgebouw onjuist heeft berekend. Het college heeft in het bestreden besluit opgenomen en op de zitting toegelicht dat de inhoud van de woning conform de meetvoorschriften uit het bestemmingsplan is gemeten en dat de inhoud van het dak daarbij is betrokken. Hetgeen verzoekers hierover aanvoeren geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om de berekeningen van het college van de inhoud van de woning voor onjuist te houden. Overigens overschrijdt de inhoud van de woning wel het in het bestemmingsplan gegeven maximum aantal m3. Zie daarover hetgeen staat onder 16.

12. Over de berekening van de oppervlakte van de woning voeren verzoekers aan dat het college hierbij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de dakoverstek van het hoofdgebouw. De voorzieningenrechter volgt hier het college dat overstekken de bouwgrenzen met 1 meter mogen overschrijden en deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken uitsteken en dus niet hoeven te worden meegenomen bij de berekening van de oppervlakte van de woning.


Op welke punten is het bouwplan in strijd met bestemmingsplan?

13. Partijen zijn het met elkaar eens en de voorzieningenrechter stelt ook vast, dat het bouwplan op een aantal punten wel in strijd is met het bestemmingsplan.

14. Het college heeft in de omgevingsvergunning in combinatie met het bestreden besluit voor de volgende strijdigheden met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend:
 een inhoud van de woning van 658,79 m3, in plaats van de op grond van het bestemmingsplan toegestane inhoud van 600 m3;
 een tweede bouwlaag, terwijl volgens het bestemmingsplan slechts één bouwlaag is toegestaan;
 een goothoogte van het bijbehorende bouwwerk aan de rechterzijde van het hoofdgebouw die op het snijvlak van het dakvlak van het hoofdgebouw met het dakvlak van het bijbehorend bouwwerk hoger is dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe het bijbehorend bouwwerk behoort, vermeerderd met 30 centimeter;
 een overschrijding van de op de kavel op grond van het bestemmingsplan toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.
Het college heeft dit gedaan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2O, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), de zogenaamde kruimelregeling.


Mocht het college de omgevingsvergunning verlenen met toepassing van de kruimelregeling?

15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Als het college van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De voorzieningenrechter toetst of het college met de motivering van de bestreden besluiten bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen.


Inhoud van de woning

16. Uit wat hiervoor is opgenomen onder 2 tot en met 7 volgt dat de inhoud van de woning geen 1195 m3 bedraagt, de inhoud waar verzoekers in hun beroepschrift vanuit gaan. Uit de berekening van het college volgt dat de op grond van het bestemmingsplan maximaal toegestane inhoud van de woning van 600 m3 met 58,79 m3 wordt overschreden. Het college overweegt in het bestreden besluit dat deze overschrijding minder is dan 10%, dat de dakkapel die onderdeel uitmaakt van de inhoud na realisering van de woning vergunningsvrij had mogen worden gebouwd en de massa van het bouwwerk, ondanks de overschrijding van het toegelaten volume, nog altijd bij de stedenbouwkundige structuur van de omgeving past. Het college is daarom van mening dat de inhoud van de woning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en heeft er voor gekozen zijn bevoegdheid tot afwijken van het bestemmingsplan hiervoor te gebruiken. De voorzieningenrechter kan deze motivering volgen.


Tweede bouwlaag

17. Verzoekers voeren aan dat door het in strijd met het bestemmingsplan toestaan van een tweede bouwlaag met ramen de vrijheid van hun woningen rechtstreeks wordt aangetast en deze afwijking in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

18. Het college heeft in de omgevingsvergunning overwogen dat er juridisch sprake is van een tweede bouwlaag, die volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan. Maar de verschijningsvorm van de woning is wel in lijn met de uitgangspunten van het voor dit gebied opgestelde stedenbouwkundig plan. De nieuwe bouwvolumes op het voormalig agrarisch perceel [perceel] verwijzen met hun royaal aanwezige dakvlak naar de oorspronkelijke agrarische bebouwing op het perceel. Dit royale dakvlak wordt verkregen door de goothoogte relatief laag te situeren in combinatie met een nokhoogte van 10m. Dat biedt in de kap ruimte voor een tweede bouwlaag/slaapverdieping. De tweede, in de kap geïntegreerde bouwlaag maakt het bovendien mogelijk om de footprint van de woning beperkt te houden, terwijl er toch ruimte wordt geboden voor een volwaardig woonprogramma. De aanwezigheid van een in de kap geïntegreerde tweede bouwlaag wijzigt het volume niet, zodat er geen wijziging is van de ruimtelijke impact op de omgeving. Het bestemmingsplan laat een kap toe met dakkapel en (dak)ramen, wat (enig) zicht op de tuin van omwonenden mogelijk maakt. Gelet op de hoogte waarop de dakkapel en de dakramen zijn gepositioneerd is naar de mening van het college geen sprake van een onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden, zeker ook gelet op de hoogte van andere gebouwen in de directe omgeving. In het bestreden besluit acht het college ook in de heroverweging de tweede bouwlaag niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening. De architectuur van de woning manifesteert zich als 1 bouwlaag met een kap. Aan de buitenzijde is niet of nauwelijks zichtbaar of er inpandig een bouwlaag is of dat er sprake is van een ruimte onder de kap. Dat er ramen en dakkappellen ter hoogte van de eerste bouwlaag aanwezig zijn wekt weliswaar iets meer de indruk dat er sprake is van een volwaardige verdieping maar anderzijds geldt dat het bestemmingsplan (en de rijksregels voor vergunningsvrij bouwen) zich niet verzet tegen het aanbrengen van dakramen of een dakkapel in het zijdakvlak, ongeacht of er nu een of twee bouwlagen in een bestemmingsplan zijn toegestaan. Ook in een ruimte onder de kap kan een dakraam worden aangebracht.

19. De voorzieningenrechter kan de motivering van het college waarom het de tweede bouwlaag in strijd met het bestemmingsplan toestaat en niet in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening volgen.


Goothoogte van het bijbehorend bouwwerk

20. Verzoekers voeren over de goothoogte van het bijbehorende bouwwerk aan dat deze in strijd is met het bestemmingsplan en dat hierdoor de inhoud van het gehele bouwwerk toeneemt.

21. Het college heeft in het bestreden besluit erkend dat de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk met kap op het punt waar de kappen van het hoofdgebouw en het bijbehorend bouwwerk bij elkaar komen in strijd is met het bestemmingsplan. Het college overweegt hierbij dat het ondergeschikte karakter van het bijbehorende bouwwerk intact blijft door de ligging naar achteren, een lagere nok dan de nok van het hoofdgebouw en het kleinere volume van het bijbehorend bouwwerk. De goothoogte van het bijbehorend bouwwerk die het meest zichtbaar is, is wel in overeenstemming met het bestemmingsplan. Het college acht deze strijdigheid daarom vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar.

22. De voorzieningenrechter kan ook deze motivering van het college volgen. Overigens merkt zij op dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 21.2.2, aanhef en onder c, van de planregels van het bestemmingsplan, zoals verzoekers stellen. Deze bepaling is hier niet van toepassing. Deze bepaling gaat namelijk over de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Het betreft hier een aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Daarop is artikel 21.2.2, aanhef en onder b, van de planregels van het bestemmingsplan van toepassing.


Oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken

23. Verzoekers voeren aan dat de bijbehorende bouwwerken het in het bestemmingsplan maximum aantal toegestane vierkante meters aanzienlijk overschrijdt, zonder dat het college het toestaan van deze overschrijding onderbouwt.

24. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bijbehorend bouwwerk met het zwembad door vergunninghouder expliciet buiten de aanvraag is gelaten. Hierover kon het college dan ook geen beslissing nemen en bestaat er voor de voorzieningenrechter geen beslissing om te beoordelen. Bij wat hier volgt blijft het bijbehorend bouwwerk met het zwembad buiten beschouwing.

25. Het college overweegt in het bestreden besluit dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die op de grond zullen worden gebouwd de op basis van het bestemmingsplan maximale toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet overschrijdt. Dat sprake is van een overschrijding van de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, komt door de realisatie van de tweede bouwlaag. Het college heeft in het bestreden beluit de oppervlakte van de tweede bouwlaag conform de tussenuitspraak van de voorzieningenrechter over kavel 3/[kavel 3] in de berekening van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken betrokken. Het college overweegt dat de bijbehorende bouwwerken die op de grond worden gebouwd van invloed zijn op de ruimtelijke uitstraling van het gehele bouwwerk, omdat deze waarneembaar zijn vanaf de openbare weg. Dat is volgens het college anders bij het toestaan van de tweede bouwlaag in het hoofdgebouw. Het bestemmingsplan staat (bij recht) een maximale bouwhoogte van 10m toe. Het realiseren van de tweede bouwlaag en het daarmee vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken leidt niet tot een toename van de omvang, inhoud en bebouwde oppervlakte van de woning c.q. het hoofdgebouw. Deze zijn het directe gevolg van het gebruikmaken van de bij recht toegestane bouwmogelijkheid van een woning van één laag met een kap tot 10m en een oppervlakte van 100 m2. Het uiterlijk van het hoofdgebouw ondergaat geen wijziging; van buiten is niet zichtbaar of er wel of geen verdieping in de kap is aangebracht. De aanwezigheid van dakramen brengt niet met zich dat van buiten zichtbaar is dat er inpandig al dan niet een bouwlaag aanwezig is. Voor zover de (oppervlakte van de) tweede bouwlaag als bijbehorend bouwwerk moet worden aangemerkt, geldt dat dit in zijn geheel opgaat in het hoofdgebouw en er als het ware in oplost. Om die reden acht het college de overschrijding niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

26. Het college heeft in het bestreden besluit dus wel degelijk onderbouwd waarom het er voor heeft gekozen om voor dit bouwplan voor de overschrijding van de op grond van het bestemmingsplan toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter kan deze motvering volgen.


Belangenafweging

27. Ten slotte voeren verzoekers aan dat het college bij de vergunningverlening geen rekening heeft gehouden met de specifieke situatie rond de reeds gebouwde woningen in de villawijk Zielhorst Park, woningen gebouwd onder architectuur van bekende architecten, en hun belangen als omwonenden.

28. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de belangen van verzoekers en de mate waarin zij hinder zouden kunnen ondervinden van het bouwplan wel degelijk in zijn besluitvorming heeft betrokken. Ook heeft het college acht geslagen op het naastgelegen Etalageproject. Het staat het college vrij om eerst een beeldkwaliteitsplan vast te stellen. Het beeldkwaliteitsplan – de zogenaamde kavelpaspoorten – is in dit geval opgesteld door de ontwikkelaar [ontwikkelaar] . Nadat het college dit plan akkoord heeft bevonden mag hij dit vervolgens in zijn besluitvorming over de aanvraag voor de omgevingsvergunning betrekken. De voorzieningenrechter kan het college volgen in zijn afweging dat de belangen van verzoekers gelet op de situering en vormgeving van het bouwplan niet doorslaggevend zijn en dat het college het belang van vergunninghouder bij realisatie van het bouwplan zwaarder heeft laten wegen.


Conclusie

29. De conclusie van het voorgaande is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het college zich bij een afweging van de betrokken belangen op basis van de motivering van het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat het bouwplan van vergunninghouder niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college mocht de omgevingsvergunning dus met toepassing van de kruimelregeling verlenen.


Is de bezwaarprocedure onzorgvuldig geweest?

30. Naast de bovenstaande inhoudelijke beroepsgronden over het bouwplan, voeren verzoekers nog aan dat de bezwaarprocedure gebrekkig en onduidelijk is geweest, zonder waarborgen voor een correcte behandeling van hun bezwaren. Zij wijzen daarbij op de diverse rollen die een behandelend ambtenaar heeft gespeeld bij de behandeling van de bezwaar- en beroepsschriften over de bouwplannen op het voormalige agrarische perceel [perceel] .

31. Voordat het college op een bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord . Als het horen niet geschiedt door of mede door het college zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door een persoon die niet bij de voorbereiding van het primaire besluit betrokken is geweest. Het horen is hier geschiedt door een andere ambtenaar, dan de ambtenaar die betrokken is geweest bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Het is toegestaan dat de dezelfde ambtenaar die belanghebbenden in bezwaar heeft gehoord ook het college vertegenwoordigt bij een daarop volgend of een daarmee samenhangend beroep. Er zijn de voorzieningenrechter geen onzorgvuldigheden in de bezwaarprocedure gebleken die zouden moeten leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.


Conclusie

32. Het beroep is ongegrond.

33. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.



Beslissing

De voorzieningenrechter:


verklaart het beroep ongegrond;


wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.





Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.



(De griffier is verhinderd de

uitspraak te ondertekenen)



griffier voorzieningenrechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.




Artikel 21.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan.


Artikel 1.33 van de regels van het bestemmingsplan. Deze begripsbepaling is gelijk aan de begripsbepaling voor bijbehorende bouwwerken in artikel 1 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.


Artikel 1.113 van de regels van het bestemmingsplan.


Artikel 21.2.1, aanhef en onder f, van de regels van het bestemmingsplan.


Artikel 29.2, aanhef en onder b, van de regels van het bestemmingsplan.


ECLI:NL:RBMNE:2020:305.


Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.


Artikel 7:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Link naar deze uitspraak