Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNHO:2019:7081 
 
Datum uitspraak:26-06-2019
Datum gepubliceerd:16-08-2019
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:7776223 KG EXPL 19-65
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Vordering in kort geding tot herstel van gebreken woning afgewezen, wegens ontbreken spoedeisend belang.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
huurovereenkomst
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar

Zaaknr./rolnr.: 7776223 \ KG EXPL 19-65 BL
Uitspraakdatum: 26 juni 2019


Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:




[eiser]

wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.W. Hoogland
toevoeging: 4NL1150

tegen



[gedaagde]

wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.J.J. van der Heiden




1Het procesverloop


1.1.

[eiser] heeft [gedaagde] op 3 juni 2019 gedagvaard.


1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 11 juni 2019 nog stukken toegezonden.




2De feiten


2.1.

[eiser] huurt sinds 1 april 2014 de woonruimte aan het adres [adres] (verder: de woning) van [gedaagde]. De in de huurovereenkomst overeengekomen huurprijs bedraagt € 675,00 per maand.


2.2.
Op 7 augustus 2017 heeft [eiser] de Huurcommissie verzocht om verlaging van de huurprijs vanwege gebreken aan de woning.


2.3.
De Huurcommissie heeft in een uitspraak van 6 december 2017 de huurprijs vanaf 1 maart 2017 tijdelijk verlaagd tot € 202,50 per maand, totdat alle in die beslissing omschreven ernstige gebreken zijn hersteld.


2.4.
Partijen hebben niet binnen acht weken na die uitspraak een beslissing van de rechter gevorderd over punten waarover de Huurcommissie om een uitspraak was verzocht, zodat zij geacht worden te zijn overeengekomen wat in de uitspraak van de Huurcommissie is vastgesteld.


2.5.
Bij dagvaarding van 14 juni 2018 heeft [eiser] gevorderd dat de kantonrechter te Alkmaar [gedaagde] veroordeelt om – onder meer – over te gaan tot deugdelijk herstel van de in die dagvaarding omschreven gebreken, die deels al door de Huurcommissie waren beoordeeld.


2.6.
Bij vonnis van 9 januari 2019 heeft de (ambtgenoot) kantonrechter in de bodemzaak [gedaagde] veroordeeld om over te gaan tot deugdelijk herstel van:“- de kozijnen zoals door de Huurcommissie vastgesteld,- het pleisterwerk in de gang dat op enkele plaatsen los laat/de afwerklaag op de binnenmuur van gipsblokken dat plaatselijk los laat,- het beschadigde deel van het laminaat;”


2.7.
Op 22 januari 2019 is de woning in opdracht van [eiser] geïnspecteerd door Bouwkundig Adviesbureau Zwanenburg (hierna: Zwanenburg). In het rapport dat Zwanenburg op 14 februari 2019 heeft uitgebracht is op pagina 6 onder de algemene objectgegevens vermeld: “De eigenaar / verhuurder van het pand is niet geraadpleegd noch in kennis gesteld van dit onderzoek om aanwezig te zijn bij de expertise. Er heeft geen wederhoor plaatsgevonden met de eigenaar / verhuurder van de woning.”


2.8.
Bij dagvaarding van 22 maart 2019 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam tegen bovengenoemd vonnis in de bodemzaak.


2.9.
Op 23 mei 2019 heeft [eiser] de Huurcommissie opnieuw verzocht om verlaging van de huurprijs vanwege gebreken aan de woning.




3De vordering


3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt (primair en samengevat) om:


over te gaan tot deugdelijk herstel van de volgende gebreken aan de woning:- het viertal lekke ruiten in de woning waarvan het isolatieglas defect is;- alle door houtrot aangetaste ramen en kozijnen;- het gebrekkige buitenschilderwerk;- de lekkages op het dak;- de niet aanwezige isolatie van het dak;- de defecte hemelafvoeren;- de beschadigde laminaatvloer in de woonkamer;- de gebrekkige keukenmeubels en keukenapparatuur;- de erfafscheiding;


middels een rapport van Zwanenburg het deugdelijk herstel aan te tonen;


voor de duur van de renovatiewerkzaamheden aan [eiser] vervangende deugdelijke woonruimte aan te bieden, op straffe van een dwangsom;


aan [eiser] te voldoen een verhuiskostenvergoeding van € 6.095,00 en € 300,00 voor de kosten van het expertiserapport van Zwanenburg.


Subsidiair vordert [eiser] dat de kantonrechter een zodanige voorziening treft die zij in goede justitie vermeent te behoren.


3.2.

[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. De gebreken die [gedaagde] op grond van het vonnis in de bodemzaak moest herstellen zijn nog niet deugdelijk hersteld. De overige gebreken waarvan [eiser] in de bodemzaak herstel had gevorderd zijn bij vonnis van 9 januari 2019 afgewezen vanwege onvoldoende onderbouwing. Om het bestaan van deze en vele andere gebreken aan de woning (alsnog) nader te kunnen onderbouwen heeft Zwanenburg op 22 januari 2019 de woning geïnspecteerd in opdracht van [eiser]. Nadien zijn geen herstelwerkzaamheden meer door [gedaagde] verricht. Uit het rapport van Zwanenburg blijkt dat de woning compleet gerenoveerd moet worden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:206 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet [gedaagde] op zeer korte termijn tot herstel van de in het rapport genoemde ernstige gebreken dan wel de noodzakelijke renovatiewerkzaamheden over gaan. Deze werkzaamheden kunnen getypeerd worden als renovatie, zodat [eiser] gedwongen tijdelijk moet verhuizen, [gedaagde] gehouden is vervangende woonruimte te faciliteren en een verhuisvergoeding van minimaal € 6.095,00 verschuldigd is. Het spoedeisend belang van [eiser] vloeit voort uit het feit dat een algehele renovatie van de woning noodzakelijk is, de aard van het gevorderde en de omstandigheid dat door de slechte staat van de woning de gezondheid van [eiser] in het geding is.




4Het verweer


4.1.

[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vordering. Verder betwist [gedaagde] dat nog sprake is van gebreken die hij als verhuurder moet herstellen. Uit de overgelegde verklaring van Bouwbedrijf Bijlstra blijkt dat in de periode van juni tot en met december 2018 werkzaamheden in de woning zijn uitgevoerd, waarmee de door de Huurcommissie vastgestelde gebreken zijn hersteld. Alleen het beschadigde deel van het laminaat heeft [gedaagde] niet kunnen herstellen, doordat [eiser] hieraan geen medewerking heeft willen verlenen. [eiser] onderbouwt zijn vordering met een rapport van partijdeskundige Zwanenburg, die de woning buiten medeweten van [gedaagde] heeft geïnspecteerd op 22 januari 2019. [gedaagde] betwist de inhoud van het inspectierapport. Begin februari 2019 heeft Helder Vastgoed in opdracht van [gedaagde] de buitengevelkozijnen en ramen/vensters beoordeeld op gebreken, en geconstateerd dat daarvan geen sprake is. Het kort geding leent zich niet voor contra-expertise. Bovendien zal in hoger beroep en door de Huurcommissie worden vastgesteld of meer onderhoud nodig is. De vorderingen betreffende vervangende woonruimte en een verhuiskostenvergoeding zijn geen voorlopige voorzieningen.




5De beoordeling


5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen het spoedeisend belang.



5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op dit moment sprake is van een zodanig spoedeisend belang tot het treffen van de gevorderde voorzieningen dat de beslissing in een eventuele nieuwe bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daartoe is het volgende redengevend.



5.3.
Tussen partijen zijn al twee eerdere procedures gevoerd, te weten die waarin de Huurcommissie op 6 december 2017 uitspraak heeft gedaan en de bodemzaak waarin op 9 januari 2019 eindvonnis is gewezen. [eiser] heeft onvoldoende concreet gemaakt en onderbouwd wat er nadien in de staat van de woning is veranderd waardoor nu een spoedeisende voorziening is vereist. Stukken waaruit blijkt dat de gezondheid van [eiser] in het geding is zijn niet overgelegd. Productie 10 waarnaar in de dagvaarding wordt verwezen ontbreekt.



5.4.
Voor de onderbouwing van zijn vordering in dit kort geding baseert [eiser] zich op het expertiserapport van Zwanenburg. Dit rapport heeft [eiser] naar eigen zeggen laten opstellen vanwege onvoldoende onderbouwing van de gestelde gebreken in de bodemzaak, en niet vanwege nieuwe ernstige gebreken die zich nadien hebben geopenbaard en vereisen dat deze op korte termijn herteld moeten worden. Ook is niet gebleken dat [eiser] zich voorafgaand aan de kort geding dagvaarding tot [gedaagde] heeft gewend met het verzoek op korte termijn een dergelijk nieuw gebrek te herstellen. Brieven waaruit dit blijkt zijn niet overgelegd.



5.5.
Daarbij komt dat een kort geding procedure niet is bedoeld om een gebrekkige onderbouwing van een in de bodemzaak afgewezen vordering te repareren. Daar is het hoger beroep voor bedoeld.



5.6.
Op basis van de uitspraak van de Huurcommissie en het vonnis in de bodemzaak moet [gedaagde] herstelwerkzaamheden verrichten. Voor zover [eiser] stelt dat [gedaagde] daaraan nog niet heeft voldaan, heeft hij in deze kort geding procedure niet gevorderd om daar alsnog een dwangsom aan te verbinden. [eiser] komt met een grotendeels nieuwe vordering, gebaseerd op het rapport van partijdeskundige Zwanenburg dat is opgesteld zonder hoor en wederhoor. De inhoud van dat rapport is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. De kort geding procedure leent zich niet voor nader onderzoek of bewijslevering. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. Daarmee zijn de door [eiser] aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onvoldoende aannemelijk en is het in onvoldoende mate waarschijnlijk dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Ook om die reden is de vordering in dit kort geding niet toewijsbaar.



5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.


5.8.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt.




6De beslissing

De kantonrechter:


6.1.
wijst de vordering af;


6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 480,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter
Link naar deze uitspraak