Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
0570-657417 (Houtsma Bedrijfsadvies)
ECLI:NL:RBNHO:2022:10244 
 
Datum uitspraak:23-11-2022
Datum gepubliceerd:28-11-2022
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:C/15/324556 / HA ZA 22-79
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Tussenvonnis. Omvang nalatenschap. Discsussie over verkoop woning, het bestaan van schulden en de kwalificatie van bankopnames en -afschrijvingen als schenkingen. Bewijsopdracht bestaan schenkingsovereenkomst met de imam.
Trefwoorden:aangifte inkomstenbelasting
burgerlijk wetboek
erfgenamen
inkomstenbelasting
schenker
schenking
wettelijke rente
wettelijke verdeling
woz waarde
woz-waarde
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem


zaaknummer / rolnummer: C/15/324556 / HA ZA 22-79


Vonnis van 23 november 2022


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.A. Kanning te Haarlem,

tegen




1
[gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
allen wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.F.M. Kappé te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.




1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022
- de akte overlegging nadere producties aanvulling feiten en juridische grondslagen tevens wijziging van eis met productie 19 van de zijde van [eiser]
- de antwoordakte aanvulling feiten en juridische grondslagen tevens wijziging eis van de zijde van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3].



1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De zaak in het kort

2.1.
Partijen discussiëren over de omvang van de nalatenschap van hun ouders. Die discussie ziet op de verkoop door moeder van de woning aan [gedaagde 1], het bestaan van schulden van de ouders aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en op de vraag of diverse bankopnames en bankoverschrijvingen vlak voor het overlijden van moeder schenkingen zijn.

3. Feiten



3.1.
Partijen zijn de kinderen van [gedaagde 2] (hierna: vader) en [betrokkene] (hierna: moeder).



3.2.
Op 29 april 2014 is vader overleden. Vader heeft niet over zijn nalatenschap beschikt. Krachtens de wettelijke verdeling verkreeg moeder de nalatenschap en de kinderen verkregen een vordering op haar ter grootte van hun erfdeel. Alle erfgenamen hebben zijn nalatenschap zuiver aanvaard.



3.3.
In de aanslagen erfbelasting van 8 november 2016 staat dat de totale verkrijging per kind een bedrag van € 22.191,- bedraagt. De gezamenlijke aanspraak is € 88.764,-.



3.4.
Tot de nalatenschap van vader behoorde de woning aan het adres [adres] ([postcode]) te [plaats] (hierna: de woning). Moeder heeft de woning aan [gedaagde 1] verkocht tegen een koopprijs van € 430.000,-. De woning is op 23 januari 2018 geleverd.



3.5.
In oktober en november 2017 is moeder opgenomen geweest in een ziekenhuis in Turkije vanwege (herstel van) een heupoperatie. Gedurende deze periode is diverse keren in Nederland contant geld opgenomen van de bankrekening van moeder voor een totaalbedrag van € 10.000,-



3.6.
In de periode december 2017 tot en met maart 2018 is moeder vijf keer opgenomen geweest in een ziekenhuis in Nederland wegens bloedarmoede en benauwdheid.



3.7.
Op 16 januari 2018 is een bedrag van € 42.000,- van de bankrekening van moeder naar de bankrekening van [gedaagde 3] overgemaakt met omschrijving “schenking voor woning”.



3.8.
Op 5 februari, 8 februari, 16 februari en 7 maart 2018 is steeds € 5.000,- contant opgenomen van de bankrekening van moeder, dus in totaal een bedrag van € 20.000,-.



3.9.
Op 7 februari 2018 zijn vanaf de bankrekening van moeder diverse bedragen overgeschreven. Het gaat om een bedrag van € 20.000,- (zonder omschrijving) en een bedrag van € 20.000,- (met omschrijving: aflossing schuld) naar de bankrekening van [gedaagde 2] en een bedrag van € 5.000,- (met omschrijving: schenking) naar de bankrekening van [eiser].



3.10.
Op 8 februari 2018 is een bedrag van € 25.000,- van de bankrekening van moeder naar de bankrekening van [gedaagde 3] overgemaakt met omschrijving “schenking”.



3.11.
In februari heeft moeder aan ieder van haar kleinkinderen een bedrag van € 1.500,- contant geschonken.



3.12.
Op 7 en 23 maart 2018 is zonder nadere omschrijving een bedrag van € 12.500,- respectievelijk € 10.000,- overgemaakt van de bankrekening van moeder naar de bankrekening van [gedaagde 1].



3.13.
Op 26 maart 2018 is moeder overleden. Zij heeft niet over haar nalatenschap beschikt, zodat op grond van het wettelijke versterferfrecht haar kinderen haar enige erfgenamen zijn. Haar nalatenschap is door alle erfgenamen zuiver aanvaard.



3.14.
In de aangifte inkomstenbelasting 2018 van moeder staat een waarde van
€ 146.152,- vermeld voor het bedrag aan schulden op 1 januari 2018.



3.15.
In de aangifte erfbelasting ten aanzien van het overlijden van moeder staat een totaal aan bezittingen van € 62.369,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.500,- aan roerende zaken en € 60.869,- aan bank- en spaartegoeden. Het totaal aan schuld bedraagt € 88.764,-, bestaande uit de schuld aan de erfgenamen van vader. Na aftrek van de begrafenis- of crematiekosten bedraagt de nalatenschap van moeder € 31.235,- negatief. De definitieve aanslagen erfbelasting van 24 september 2019 zijn vastgesteld overeenkomstig de aangifte.





4Het geschil
in conventie

4.1.

[eiser] vordert – na wijziging van eis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de geldvordering van de kinderen terzake hun erfdeel in de nalatenschap van vader € 45.451,46 per kind bedraagt;
II. te bepalen dat [gedaagde 1] aan de nalatenschap dient te betalen € 250.285,92 op de ervenrekening [rekeningnummer] dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
III. te bepalen dat [gedaagde 3] aan de nalatenschap dient te betalen € 67.000,- op de ervenrekening [rekeningnummer], dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
IV. te bepalen dat [gedaagde 2] aan de nalatenschap dient te betalen € 40.000,- op de ervenrekening [rekeningnummer], dan wel een bedrag in goede justitie te bepalen;
V. te bepalen dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan de nalatenschap dienen te betalen
€ 52.800,- op de ervenrekening [rekeningnummer], dan wel (ieder afzonderlijk) een bedrag in goede justitie te bepalen;
VI. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te veroordelen om met [eiser] over te gaan tot de verdeling van de gemeenschap van de nalatenschap van moeder;
VII. De wijze van verdeling van de nalatenschap van moeder te gelasten, althans de verdeling van de nalatenschap van moeder tussen partijen vast te stellen als onder punt 58, 59 en 60 [rb: van de dagvaarding] aangegeven dan wel in goede justitie te bepalen;
VIII. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] te veroordelen in de proceskosten van dit geding, waarbij de proceskosten binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis door hen dienen te zijn voldaan, en – voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verval van bepaalde termijn voor voldoening;
Voorts met veroordeling van hen tot betaling aan [eiser] van de na het gewezen vonnis verschuldigde kosten binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, begroot op € 131,00 zonder betekening in conventie of reconventie, telkens te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening van het vonnis en – voor het geval zij die kosten niet binnen veertien dagen voldoet – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verval van die termijn.



4.2.

[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren verweer.



4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


in reconventie



4.4.

[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vorderen de wijze van verdeling aldus vast te stellen dat een ieder recht heeft op een bedrag van € 15.592,25, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.



4.5.

[eiser] voert verweer.



4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





5De beoordeling

5.1.
Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.


Niet-ontvankelijkheid?




5.2.
Partijen voeren over en weer een niet-ontvankelijkheidsverweer. De vordering van [eiser] onder I ziet op vaststelling van de aanspraak die partijen hebben uit hoofde van de wettelijke verdeling. Op grond van artikel 4:15 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is, voor zover de erfgenamen niet tot overeenstemming kunnen komen over de omvang van de geldvordering die zij vanwege het overlijden van vader hebben verkregen op moeder, de kantonrechter bevoegd deze vast te stellen. De vorderingen van [eiser] tot betaling door de respectieve gedaagden aan de nalatenschap zijn vorderingen die [eiser] als deelgenoot in de nalatenschap niet tegen zijn mededeelgenoten kan instellen.



5.3.
Daarnaast is zowel in conventie als in reconventie gevorderd de wijze van verdeling vast te stellen. Op grond van artikel 4:7 lid 2 BW moet de schuld die aan de kinderen is ontstaan door het vóóroverlijden van vader eerst worden voldaan voordat overgegaan kan worden tot verdeling van de nalatenschap van moeder. Tussen partijen is niet in geschil dat ieder van partijen uit hoofde van de nalatenschap van vader een vordering op moeder heeft van minimaal € 22.191,- (dus in totaal € 88.764,-). Als voor het totaal aan bezittingen in de nalatenschap van moeder uit gegaan wordt van de waarde van de roerende zaken en de banksaldi zoals opgenomen in de aangifte erfbelasting van moeder van € 62.369,-, dan is de schuld in de nalatenschap van moeder hoger dan het totaal aan bezittingen en wordt aan verdeling niet toegekomen.



5.4.
Het voorgaande zou leiden tot niet-ontvankelijkheid in dan wel afwijzing van de vorderingen van partijen, terwijl het geschil blijft bestaan. Ter zitting hebben partijen aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij graag een inhoudelijke beslissing willen op de punten waarover discussie bestaat. De rechtbank zal daarom hierna inhoudelijk ingaan op de geschilpunten van partijen.

Woning




5.5.
Moeder heeft de woning verkocht en geleverd aan [gedaagde 1]. [eiser] stelt dat dit is gebeurd tegen een te lage verkoopprijs. Verder betoogt [eiser] dat de woning niet volledig door [gedaagde 1] is betaald. De woning is voor een bedrag van € 106.151,94 gefinancierd door verrekening met onderhandse door [gedaagde 1] ter leen verstrekte bedragen, terwijl enig bewijs van die onderhandse lening ontbreekt. Daarnaast is de koopsom deels gefinancierd met een schenking van € 100.000,- van moeder aan [gedaagde 1]. Deze schenking heeft onder misbruik van omstandigheden plaatsgevonden. Moeder verkeerde in een zeer slechte fysieke (en mentale toestand) en was volledig afhankelijk van anderen. [gedaagde 1] heeft moeder een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, aldus nog steeds [eiser].



5.6.

[gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwisten dit. Zij voeren aan dat de woning is getaxeerd en de waarde is vastgesteld op € 430.000,-. Deze verkoopprijs is volgens hen overeenkomstig de WOZ-waarde. Voor de onderhandse lening van € 106.151,94 geldt dat deze is ontstaan doordat de ouders van partijen de aankoop en bouw van de woning destijds niet zelf konden financieren. De hypothecaire geldlening is daarom mede aangegaan door [gedaagde 2]. Tot 1 augustus 2010 heeft [gedaagde 2] rente en aflossingen op de lening voldaan. Vanaf 1 september 2010 heeft [gedaagde 1] de betalingen op zich genomen. Deze betalingen en de daaruit voortvloeiende schuld is jaarlijks bijgehouden door administratiekantoor [bedrijf] (hierna: [bedrijf]). Op 31 december 2017 had [gedaagde 1] volgens het overzicht van [bedrijf] € 106.151,94 te vorderen van moeder. De schenking is vastgelegd in een notariële akte en de notaris is gehouden om de beslisvaardigheid te beoordelen. De notaris heeft geen enkele reden gezien om nader onder zoek in te stellen. Ter gelegenheid van de levering is ook een tolk ingeschakeld om te waarborgen dat moeder de strekking van het een en ander begreep. Dat moeder in een slechte toestand verkeerde blijkt nergens uit. Haar klachten bestonden uit staar, kortademigheid/pijn op de borst, bloedarmoede en een lage bloeddruk, aldus nog steeds [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3].



5.7.
De rechtbank stelt voorop dat uit de overgelegde akte van levering volgt dat verkoopster (moeder) aan koper ([gedaagde 1]) kwitantie verleent voor de betaling door middel van verrekening van een gedeelte van € 106.151,94 van de koopprijs. Daarnaast staat in de akte van levering opgenomen dat de schenker (moeder) verklaart bij wijze van schenking aan haar voornoemde zoon ([gedaagde 1]) een verschuldigd gedeelte van de koopprijs van € 100.000,- kwijt te schelden. Het overblijvende deel van de koopsom is blijkens de akte van levering voldaan door storting op een rekening van de notaris en ook voor dat gedeelte is door moeder kwijting verleend aan [gedaagde 1]. Er bestaat geen enkele aanleiding om deze wijze van voldoening van de koopsom door [gedaagde 1] in twijfel te trekken.Door [eiser] is ook geen begin van bewijs geleverd van zijn stelling dat moeder niet in staat was om tot verkoop en levering van de woning over te gaan. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat sprake is van een notariële akte en dat de notaris geacht moet worden te hebben vastgesteld dat moeder wilsbekwaam was tot het verrichten van de rechtshandelingen. Mede van belang is dat uit de akte van levering volgt dat een beëdigd tolk de akte voor moeder vertaald heeft, omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. De enkele stelling dat moeder niet kon lezen en schrijven is dan ook volstrekt onvoldoende voor de conclusie dat moeder de akte niet heeft begrepen. Omdat [eiser] ook onvoldoende concrete stellingen heeft ingenomen die kunnen leiden tot het oordeel dat ten aanzien van de schenking sprake is van een misbruik van omstandigheden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.


5.8.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat er geen enkele grond is voor de stelling dat [gedaagde 1] een bedrag van € 250.285,92 aan de nalatenschap zou moeten betalen.


Bankopnames en bankoverschrijvingen




5.9.

[eiser] stelt dat diverse geldopnames van de bankrekening van moeder hebben plaatsgevonden op het moment dat zij niet in Nederland verbleef of in het ziekenhuis lag.

[gedaagde 1] betwist dat hij contante geldopnamen heeft gedaan en betoogt dat [eiser] vaak de bankpas had en hij niet. Volgens [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] heeft moeder de laatste jaren van haar leven schenkingen gedaan aan goede doelen, behoeftige familieleden, moskeeën, etc.



5.10.
Niet is komen vast te staan dat de geldopnames door of in opdracht van moeder zijn gedaan. Uitgaande van de situatie dat moeder de opnames zelf niet heeft gedaan, is ook niet duidelijk wie het geld dan wel heeft opgenomen. Dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] of [gedaagde 3] het geld hebben opgenomen is onvoldoende onderbouwd gesteld. Er bestaat geen grond om het bedrag (dan maar) van hen drieën te vorderen. Bovendien is de stelling dat de twaalf kleinkinderen van moeder ieder een schenking van € 1.500,- hebben ontvangen onweersproken gebleven. Ter zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat de kleinkinderen dit geld contant in een envelop overhandigd hebben kregen. Daarmee staat als onweersproken vast dat moeder in ieder geval een contant bedrag van € 18.000,- heeft geschonken.



5.11.
In de weken voor het overlijden van moeder is twee keer geld van de bankrekening van moeder overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde 1]. Een grondslag voor deze overboekingen ontbreekt volgens [eiser]. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwisten dit.



5.12.
Op 7 maart 2018 is € 12.500,- overgeschreven naar de bankrekening van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft verklaard dat hij en zijn moeder voornemens waren om in maart 2022 naar Turkije te reizen en dat zijn moeder daar dit geld wilde schenken. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betogen dat moeder een schenkingsovereenkomst heeft gesloten met de imam. Die overeenkomst houdt in dat moeder een bedrag van € 12.500,- zou schenken, welk bedrag de imam diende te verdelen onder de moskee en jongerenorganisaties. Door het overlijden van moeder heeft zij deze afspraak niet zelf na kunnen komen. [gedaagde 1] heeft na het overlijden van moeder alsnog het geld geschonken aan de imam, omdat hij en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zich hiertoe moreel verplicht voelden. [eiser] betwist het bestaan van een schenkingsovereenkomst. Omdat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] uitdrukkelijk bewijs hebben aangeboden, zullen zij in de gelegenheid worden gesteld dit bewijs te leveren. De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte uitlating aan de zijde van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] over hoe zij het bewijs willen leveren.



5.13.
Als [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] het bestaan van de gestelde schenkingsovereenkomst kunnen bewijzen, dan heeft dit tot gevolg dat het [gedaagde 1] vrij stond om na het overlijden van moeder alsnog het bedrag van € 12.500,- aan de imam te overhandigen. De imam kon in die situatie immers aanspraak maken op nakoming van de schenkingsovereenkomst. In het geval dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] er niet in slagen om bewijs aan te leveren van de schenkingsovereenkomst, dan moeten zij een bedrag van € 12.500,- aan de nalatenschap betalen. Bij gebrek aan een schenkingsovereenkomst ontbreekt namelijk een juridische grondslag voor de gedane schenking van € 12.500,- en mocht dit bedrag na het overlijden van moeder niet meer zonder toestemming van [eiser] uit de nalatenschap worden voldaan.



5.14.
Op 23 maart 2018 is een bedrag van € 10.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde 1]. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren aan dat dit bedrag bedoeld was voor het voldoen van de onkosten na het overlijden van moeder. Dit bedrag is volgens hen ook daadwerkelijk daarvoor gebruikt. De onkosten bestonden onder meer uit de kosten die in verband met het overlijden in Nederland zijn gemaakt, de kosten van de vlucht voor het overbrengen van moeder naar Turkije, vliegtickets voor de kinderen en de kosten van de begrafenis in Turkije. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] met de overgelegde stukken, waaronder de facturen, kwitantie en foto’s, de gemaakte begrafeniskosten voldoende onderbouwd. Daarbij speelt mee dat de begrafeniskosten niet op andere wijze ten laste van de nalatenschap zijn gebracht.



5.15.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dan [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een bedrag van € 52.800,- aan de nalatenschap moeten voldoen. Van onrechtmatig handelen door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is niet gebleken.


Schenkingen




5.16.
In de periode februari 2018 en maart 2018 zijn banktransacties verricht van de bankrekening van moeder naar de bankrekeningen van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], Zij verklaren dat het om schenkingen van moeder aan hen gaat en om de aflossing van een schuld. [eiser] betwist dit en betoogt dat niet is gebleken dat de gelden door moeder zijn overgemaakt. [eiser] gaat er vanuit dat de geldbedragen zonder rechtsgrond door [gedaagde 1] zijn overgeboekt. Op de afzonderlijke overschrijvingen wordt hierna ingegaan.



5.17.
Vast staat dat aan [gedaagde 2] in totaal een bedrag van € 40.000,- is overgemaakt. Bij één van de betalingen van € 20.000,- staat de omschrijving ‘aflossing schuld’. De stelling van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dat het gaat om de financiering van de ouderlijke woning vindt voldoende steun in de overgelegde stukken. De hoogte van de schuld aan [gedaagde 2] komt overeen met het vermelde bedrag in zowel de aangifte erfbelasting, de aanslag Inkomstenbelasting 2018 en het overzicht van [bedrijf]. Uit de bankafschriften van [gedaagde 2] volgt bovendien dat hij tot 1 augustus 2010 maandelijks rente en aflossing overmaakte naar de hypotheekrekening. [eiser] stelt zich nog op het standpunt dat niet van alle maanden de bankafschriften zijn overgelegd, zodat niet is gebleken dat daadwerkelijk maandelijks geld naar de hypotheekrekening is overgeboekt. Gelet op de onderbouwde betwisting van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] had het op de weg van [eiser] gelegen om de bankafschriften van de ontbrekende jaren/maanden over te leggen. Dit heeft [eiser] nagelaten, zodat aan zijn verweer voorbij wordt gegaan.



5.18.
Aan [gedaagde 3] is twee keer geld overgemaakt. Op 16 januari 2018 een bedrag van
€ 42.000,- en op 8 februari 2018 een bedrag van € 25.000,-. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren aan dat het een schenking voor haar woning betreft. Vader had al beloofd dat hij [gedaagde 3] geld wilde schenken voor de woning, maar destijds ontbraken de middelen. Na verkoop van de woning heeft moeder deze wens alsnog uitgevoerd. Uit de overgelegde bankafschriften volgt ook dat € 42.000,- is geschonken voor de woning en dat dit bedrag door [gedaagde 3] extra is afgelost op haar hypotheekschuld. Wat betreft het bedrag van € 25.000,- is door [eiser] niet onderbouwd aangevoerd dat de omschrijving “schenking” niet juist is. Dit bedrag staat bovendien, net als de andere schenkingsbedragen, als zodanig vermeld in de aangifte erfbelasting.
De stelling dat niet is komen vast te staan dat de overboekingen door of met medewerking van moeder zijn verricht treft geen doel. In het geval dat moeder geen betrokkenheid zou hebben gehad bij de overschrijvingen dan is onduidelijk gebleven wie de overschrijvingen wél heeft verricht. Vast staat namelijk dat [gedaagde 1] geen machtiging had om namens moeder bankoverschrijvingen te verrichten.



5.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat de overboekingen geen schenkingen of aflossing van de schuld van moeder zijn. Dit betekent dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de bedragen die zij van de bankrekening van moeder hebben ontvangen niet aan de nalatenschap hoeven te betalen.





6De beslissing
De rechtbank


in conventie en in reconventie


6.1.
draagt [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op te bewijzen dat tussen moeder en de imam een schenkingsovereenkomst bestaat, inhoudende dat moeder een bedrag van € 12.500,- aan de imam zou schenken, welk bedrag vervolgens door de imam zou worden verdeeld tussen een moskee en jongerenorganisaties in Turkije,



6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 december 2022 voor uitlating door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,



6.3.
bepaalt dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,



6.4.
bepaalt dat [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], indien zij getuigen willen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met maart 2023 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,



6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. W.S.J. Thijs in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81,



6.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,



6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.



type: 1589
coll:
Link naar deze uitspraak